Levensvatbaarheid onderzoeksmaster vereist aandacht

Nieuws | de redactie
18 januari 2008 | Hoewel het nog te vroeg is voor harde uitspraken, is het rendement van de eerste cohorten onderzoeksmasters opmerkelijk hoog en veelbelovend in vergelijking met de reguliere wo-masters. De NVAO-analyse laat zien dat de positieve eerste ervaringen tegelijk aansporen tot een reeks verbeterpunten. De relatief lage instroom bijvoorbeeld,  vanwege het imago van de OZM als “prepromotieklas”, als “voorgeborchte van de promotie”. Voor studenten die geen promotietraject ambiëren, is het vooralsnog onduidelijk wat de toegevoegde waarde is van een voltooide onderzoeksmaster.

Het onderscheidende profiel van de OZM kan in beknopte vorm worden verwoord in de onderstaande drie kenmerken:
1. Doelstellingen en programma specifiek gericht op het verwerven van onderzoekscompetenties,
2. Een academische context van onbetwistbaar hoge kwaliteit met een streven naar excellentie, en
3. Selectie van studenten met bovengemiddelde academische prestaties en ambities.

Positieve ervaringen en verwachtingen
Wat in de eerste plaats opvalt, is het grote enthousiasme waarmee de OZM lijkt te zijn ontvangen als een belangrijke onderwijsinnovatie. Een meerderheid van 90% van de respondenten van de NVAO enquête ervaart de invoering van de OZM als een positieve ontwikkeling. Zoals blijkt uit de Elsevierenquête zijn ook de studenten zeer te spreken over hun opleiding, vooral over de kwaliteit van de docenten. Blijkbaar bestond er in de academische gemeenschap een sterke behoefte aan een tweejarige, onderzoeksgerichte masteropleiding bestemd voor een selecte groep van talentvolle en ambitieuze studenten: binnen het korte tijdsbestek van 4 jaar zijn er immers 116 nieuwe OZM’s positief beoordeeld door de NVAO.

Hoewel het nog te vroeg is om hierover harde uitspraken te doen, is het rendement van de eerste OZM-cohorten opmerkelijk hoog en veelbelovend in vergelijking met de reguliere universitaire masteropleidingen. De meeste betrokkenen verwachten dat de OZM – meer dan de reguliere master – goede aansluiting biedt op een eventueel promotietraject en een carrière als onderzoeker binnen de universiteit. Volgens velen komt de OZM bovendien tegemoet aan de breder gevoelde maatschappelijke behoefte aan meer en betere onderzoekers voor de kennissamenleving. Ook kan de OZM het métier van onderzoeker duidelijker op de kaart helpen zetten.

In het algemeen zijn de beoordelaars tevreden over de kwaliteit van de ingediende OZM- aanvragen en is een overgrote meerderheid van de aanvragers tevreden over het beoordelingsproces. Het bij de beoordeling gehanteerde toetsingskader TNO-OZM lijkt een breed draagvlak te hebben onder alle betrokkenen. Vrijwel alle aanvankelijk negatief beoordeelde aanvragen zijn in tweede (of soms in derde) instantie positief beoordeeld. Het lijkt daarom gerechtvaardigd te concluderen dat het accreditatiestelsel binnen het domein van de OZM een duidelijke verbeterfunctie heeft.

Verbeterpunten en lessen voor de toekomst

Volgens de meeste betrokkenen is een grotere instroom voor de OZM gewenst – en volgens sommigen zelfs noodzakelijk – om de OZM levensvatbaar te houden. Behalve in de beperkte bekendheid van de OZM, is de oorzaak voor de relatief lage instroom wellicht te vinden in het imago van de OZM als “prepromotieklas”, als “voorgeborchte van de promotie”. Voor studenten die geen promotietraject ambiëren, is het vooralsnog onduidelijk wat de toegevoegde waarde is van een voltooide onderzoeksmaster, die (veel) meer inspanningen lijkt te vergen dan een reguliere master. Om de instroom van OZM’s te stimuleren, worden enkele voorstellen gedaan. In de eerste plaats zou men de OZM sterker kunnen profileren als een zelfstandig type masteropleiding met een eigen intrinsieke waarde. Meer als een opleiding die een oriëntatie op onderzoek biedt, en minder als definitieve keuze voor het beroep van onderzoeker.

De KNAW-president denkt daarbij aan het aanscherpen van eigenschappen als het waarderen van vraagtekens en het geven om het verschil tussen wat wij – als samenleving – weten en wat wij nog niet weten. Maar hoe het profiel zich ook verder zal uitkristalliseren, de instroom zal zeker gebaat zijn bij een grotere bekendheid van de OZM. Om de specifieke kwalificatie van OZM- afgestudeerden ook voor de “buitenwacht” zichtbaar te maken, wordt voorgesteld om een onderscheidende titulatuur in te voeren. De voorzitter van de VSNU vindt het geen slecht idee om de MPhil-titel aan de OZM te verbinden. Sommige respondenten van de NVAO-enquête noemen echter het bezwaar dat deze titel in sommige landen enigszins negatieve connotaties met zich mee draagt. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld, waar de MPhil verleend wordt aan “PhD dropouts ”.

Hoewel zo’n 60% geen bezwaar heeft tegen het gebruik van de titel MPhil naast die van MA en MSc, wordt deze laatste (MSc) in het algemeen geprefereerd. Binnen de rechtsgeleerdheid prefereert men soms ook wel de LLM-titel voor afgestudeerden van OZM’s. De NVAO en zeker de inhoudelijk verantwoordelijken voor de onderzoeksmasters zijn ervan overtuigd dat de kwaliteit van deze masters zeer hoog zal moeten blijven. De expliciete oriëntatie op onderzoek onderscheidt de OZM van de reguliere (doorstroom) masters. Daarbij moet overigens worden aangetekend, dat er geen enkele reden is om deze laatste masters als minderwaardig of zelfs “tweederangs” te beschouwen.

De NVAO verwacht de komende jaren weinig nieuwe aanvragen voor onderzoeksmasters uit de hoek van de humaniora en de gedrags- en maatschappijwetenschappen. Over het algemeen is er binnen deze domeinen een redelijke “dekking” gerealiseerd. Anders lijkt dat voor de bèta- en technische wetenschappen. Het lijkt aan te bevelen om ook in deze disciplines na te denken over een meer op onderzoek toegesneden opleidingstype.

Nederland heeft de ambitie om te behoren tot de leiders in de Europese Unie in het nastreven van een kennissamenleving . Een recente studie van het Centraal Planbureau wijst er bovendien op dat vooral hoge niveaus van kennis en vaardigheden belangrijk zijn voor productiviteit, maar dat Nederland op het allerhoogste kennisniveau niet behoort tot de internationale top. Daarom zou beleid dat de prestaties op hoge en top-vaardigheidsniveaus in het (hoger) onderwijs doet stijgen, de Nederlandse productiviteit kunnen verbeteren . De invoering van de onderzoeksmaster lijkt een concrete stap in die richting. Nu is het zaak om de route verder uit te stippelen, opdat volgende stappen genomen kunnen worden. Met de Research Master Review 2007 hoopt de NVAO hieraan te kunnen bijdragen.

Deze conclusies zijn onderdeel van de meer uitvoerige publicatie Research Master Review. De verkenning van een nieuw domein. NVAO, 2008. Daarin leest u ook de interviews van ScienceGuide over dit thema met de besturen van LSVB, ISO en PNN en met AWT- voorzitter Joop Sistermans.





«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK