Vlaanderen wil leraarschap aantrekkelijker maken

Loopbaandebat onderwijs: met de moed der wanhoop

Analyse | door Ruben Claesen
4 april 2018 | Elke Vlaming heeft twee onbetaalde bijbanen: bondscoach van het nationaal voetbalelftal en leraar. Wanneer OESO-orakel Dirk Van Damme dan spreekt over de toekomst van de leerkrachten, spitst niet alleen Nederland, maar ook Vlaanderen de oren. “Dit debat vergt politieke moed. Er zullen heilige huisjes moeten sneuvelen.” Inmiddels is iedereen er wel van overtuigd dat hun opleiding anders moet, hun prestige opgevijzeld en hun aantal vermenigvuldigd. Tot zover de cohesie.

Van Damme klonk in De Morgen vooral bezorgd over jonge leerkrachten. “Dat pas afgestudeerden voor de leeuwen worden gegooid, en daardoor weer snel weg willen, is pervers. We zien dat in geen enkel ander land. Nergens is de aanstelling van leraren zo decentraal geregeld. Het is een vrije markt van scholen die concurreren met comfort en uren. Goede scholen kunnen het zich zo permitteren om alleen de beste leraren aan te nemen. De perverse effecten van dat systeem dreigen nog verder toe te nemen met het naderende lerarentekort.”

Natuurlijk kent Van Damme de cijfers. Zo berekende de Vlaamse Onderwijsraad in 2015 dat er in 2022 27.000 extra personeelsleden nodig zijn in het basisonderwijs en bijna 23.000 in het secundair onderwijs, zoals Vlaanderen zijn voortgezet onderwijs noemt. In januari nog sloeg de scholengemeenschap Kontich-Hove alarm: in het eerste semester van het schooljaar 2017-2018 vielen 997 lesuren in het water bij gebrek aan een vervanger.

Werkzekerheid troef, zou men denken, ware het niet dat de wetten van vraag en aanbod niet van toepassing blijken in het onderwijs. Het aantal studenten dat voor leerkracht studeert, daalt immers jaar na jaar. Waar vraag is blijkt aanbod niet te volgen.

Twee uren per week

Ook over de vroege vlucht geven de cijfers Van Damme gelijk. Ruim één op vier jonge leerkrachten in het secundair onderwijs houdt het na vijf jaar voor bekeken. In het stedelijk onderwijs bereikt die statistiek nog hogere pieken. In Brussel bedraagt het percentage afzwaaiende leerkrachten beneden de dertig jaar 42 procent, in Antwerpen 52 procent, waarvan zestig procent het onderwijs vaarwel zegt. Sowieso lijkt de werkdruk van de Vlaamse leerkracht te stijgen, zo stelt ook de monitor Werkbaar Werk van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) in mei 2017: “Het aandeel personeelsleden dat aankijkt tegen een hoge werkdruk steeg in de afgelopen drie jaar van 28,4% naar 37,2%. Ook voor emotionele belasting noteren we een toename van de groep in een problematische situatie van 30,1% naar 35,0% in diezelfde periode.”

De onderwijssector volgt zo de trend van de totale Vlaamse arbeidsmarkt. Nagenoeg overal lijkt de werkdruk te stijgen.

Bovendien zijn leerkrachten almaar vaker langdurig ziek. Elke leeftijdscategorie was in 2016 gemiddeld langer ziek dan in 2015, met een piek voor de leeftijdsvork 56-65 jaar. Het gemiddeld aantal opgenomen ziektedagen stijgt eveneens, net als het aantal ziektedagen, de aaneengesloten afwezigheden wegens ziekte en het ziekteverzuimpercentage. “In 2016 werden er meer dagen vervangen door meer vervangers, maar het percentage vervangen ziektedagen daalde”, zo stelt het jaarlijkse ziekterapport zelfs.

Jonge leerkrachten hebben het dan ook niet makkelijk in het begin van hun loopbaan. De christelijke vakbond voor het basisonderwijs COV berekende in 2016 hoeveel starters in het kleuteronderwijs (35 procent) en basisonderwijs (36 procent) een opdracht invullen die minder dan een derde van een voltijdse baan bedraagt. “Deze jonge leerkrachten stoppen niet enkel door de zwaarte van het beroep, maar ook door het gebrek aan een vaste baan. Met twee à zes lesuren in de eerste vijf jaar kun je het niet rooien”, zo duidde minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) de cijfers.

Loopbaanpact light

Crevits probeert het lerarenberoep dan ook aantrekkelijker te maken. Onlangs nog sloot zij een akkoord met de onderwijsvakbonden en -koepels. Zo kunnen scholengemeenschappen in het basisonderwijs vanaf volgend schooljaar een platform starten om jonge leerkrachten makkelijker aan tijdelijke, vervangende opdrachten te helpen. Anders dan vandaag zijn zij op die manier zeker van een aanstelling voor het hele schooljaar. In het secundair onderwijs start eenzelfde, zij het kleinschaliger proefproject.

De vakbonden zijn tevreden over het akkoord. “Dat nu én meer én sneller benoemd (ambtelijke aanstelling in vaste dienst, red) zal worden, kunnen we historisch noemen”, stelt de socialistische vakbond ACOD. “Deze regering stemt in met een verdere verankering van de vaste benoeming in onze sector. In deze tijden en met deze coalitie is dat een zeer belangrijk signaal.” De onderhandelde loonsverhoging van, op termijn, 1,1 procent vindt de ACOD eigenlijk vanzelfsprekend: “Als je er als sector niet in slaagt om minstens de marktevoluties te volgen, dan neemt men je niet meer au sérieux.” De loonsverhoging loopt immers gelijk met die van andere sectoren.

Het akkoord is een kleine opsteker voor Crevits, die het uitblijven van het langverwachte, grootschaliger loopbaanpact een beetje draaglijker maakt. Meer dan een jaar geleden strandden de onderhandelingen tussen de bonden en de minister immers toen Crevits een werkweek van 22 lesuren in het vooruitzicht stelde. Vandaag bedraagt een voltijdse werkweek nog 21 of 20 uur. De bonden vonden dat onaanvaardbaar. Om uitsluitsel te brengen, beval Crevits tot een werklastmeting, waarvan de uitkomst in de herfst van dit jaar verwacht wordt. Dit onderzoek zal zo voor de eerste gedetailleerde gegevens moeten zorgen sinds 2000. Zolang die meting niet af is zijn er geen belangrijke maatregelen te verwachten. Het loopbaanpact zal dan ook, waarschijnlijk, voor de volgende regeerperiode zijn.

En dan is het nog maar de vraag of bijvoorbeeld loondifferentiatie er zal komen, waardoor leerkrachten in scholen met meer kwetsbare leerlingen beter beloond kunnen worden. Van Damme is er voorstander van: “Met een gedifferentieerd loonbeleid zou je de allocatie van leraren beter moeten kunnen sturen. Je moet leraren beter verlonen als de uitdaging groter is”, zo zei hij in hetzelfde interview met De Morgen eerder dit jaar. Twee jaar geleden nog toonde enkel het publieke onderwijsnet interesse. Noch de vakbonden, noch de overige onderwijsverstrekkers waren het idee genegen.

Niet oké

Ook de in- en uitstroom in de lerarenopleiding staat op de radar van Crevits. Het hoge aantal studenten dat voortijdig zijn studie stopzet, moet omlaag. Een eerste maatregel ging dit schooljaar in: voortaan moeten studenten in de bachelors kleuter-, primair en secundair onderwijs een niet-bindende toelatingsproef afleggen vooraleer de studie te beginnen. “De bedoeling is niet studenten af te schrikken, maar hun een spiegel voor te houden: ze kunnen nagaan of het hun ligt of niet”, aldus Crevits. “Als het effect is dat er in plaats van tien leerlingen waarvan er uiteindelijk vijf het diploma halen, acht starten waarvan er zeven het diploma halen, dan is dit voor mij bijzonder geslaagd.”

Daarmee reageerde ze in het Vlaams Parlement op de daling van het aantal studenten in de bachelors onderwijs aan de hogescholen (de lerarenopleidingen): vijftien procent minder in vijf jaar tijd. Sommige hogeschooldirecteurs koppelden die daling – overigens gebaseerd op hun eigen voorlopige inschrijvingscijfers – rechtstreeks aan de proef. “De hele commotie rond de toelatingsproef en de wijze waarop sommigen, ook van ons eminente hogescholen, zich eerder negatief hebben uitgesproken over de proef, vond ik niet oké”, zo stelde Crevits. “Ik geloof niet in het afschrikkend effect van de toelatingsproef voor de lerarenopleiding.”

Niveauloos

De lerarenopleiding zelf moest ook terug naar de tekentafel, het lerarentekort indachtig. “Het gemiddelde onderwijsniveau van de beroepsbevolking is de afgelopen decennia gestaag toegenomen. Elke nieuwe generatie instromende leraren telt globaal gezien minder masters. Onder meer hierdoor is de relatieve positie van het lerarenberoep op de maatschappelijke ladder gedaald, wat uiteindelijk de status van het beroep aantast”, zo verantwoordt de Vlaamse regering de decreetswijziging.

Daarom gaat de aanvullende lerarenopleiding, voor leerkrachten met beroepservaring en voor bachelors en masters met een ander basisdiploma, volledig op de schop. Tot dusver is de zogenaamde specifieke lerarenopleiding (SLO) immers een onbepaald iets. Het is – letterlijk dan – niveauloos en dus niet ingeschaald in de kwalificatiestructuur.

Het aanbod is bovendien al te verspreid: zowel avondschool (Centra voor Volwassenenonderwijs, CVO) als hogeschool en universiteit bieden de SLO aan. Masterstudenten kunnen bijvoorbeeld kiezen waar zij hun lerarendiploma behalen. Zo gebeurt het dat masters de aanvullende lerarenopleiding van hun universiteit links laten liggen en kiezen voor de avondschool, naar men beweert wegens minder veeleisend. Ook het aantal stage-uren tussen de aanbieders onderling is verschillend. Op die manier kunnen masters in de economie vakdidactiek krijgen tezamen met de praktijkleerkrachten bakkerij, zo gebruikt men weleens een boutade.

Daarbovenop is de lerarenopleiding aan de CVO met voorsprong het populairst. In academiejaar 2014-2015 telde de opleiding 456 studenten aan de hogescholen en 1.353 aan de universiteiten. Aan de CVO, echter, bedroeg het aantal cursisten maar liefst 9.355.

Vanaf het academiejaar 2019-2020 komt daar verandering in. De hogescholen nemen de opleidingen van de avondscholen over. Zij zullen zowel educatieve graduaatsopleidingen voor mensen met bijzondere beroepservaring – met andere woorden: praktijkleerkrachten – opleiden op niveau vijf en verkorte educatieve bachelors voor studenten die reeds een bachelor hebben op niveau zes. De universiteiten richten nieuwe opleidingen op, namelijk de educatieve master, die naast de domeinmaster zal worden aangeboden, op niveau zeven. De master in het basisonderwijs, daarentegen, is niet voor eerstdaags.

Hoger collegegeld

De lerarenopleiding zal zich vanaf dan ook steevast in het hoger onderwijs situeren, en nooit meer in het volwassenenonderwijs. Dat heeft belangrijke gevolgen. De hogescholen zullen personeel en middelen van de CVO overnemen, die ze via samenwerkingsovereenkomsten vervolgens met universiteiten kunnen delen.

Het profiel van de studenten in de avondscholen is weliswaar verschillend van de andere. Zij zijn ouder en meer dan de helft werkt al. In ieder geval zal hun collegegeld stijgen. Voor de lerarenopleiding in avondschool betalen cursisten vandaag nog ten hoogste 600 euro per jaar. Een volledig studieprogramma in het hoger onderwijs van zestig studiepunten, daarentegen, kost zo’n 900 euro. Anderzijds komen die studenten nu wel in aanmerking voor een studietoelage. Dan moet de student echter wel 27 studiepunten opnemen. Nochtans bedraagt het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten aan de avondscholen slechts twintig.

Verdrag van Versailles

Alleszins is Crevits uiterst opgetogen over de invoering van de educatieve master. “Ik heb het altijd een schande gevonden dat geen enkele school in het zesde middelbaar kan zeggen aan leerlingen die naar de universiteit gaan: ‘Word leraar!’ Je moet kunnen zeggen dat er een universitair traject is om leraar geschiedenis, wiskunde of Frans te worden. Hoe wordt dat vandaag aangeboden? Je doet je studie, en daarna kies je of je er nog een jaartje bij doet of niet”, zo stelde ze tijdens het debat over de decreetswijziging eind maart. Overigens kunnen studenten nog steeds louter kiezen voor de domeinmaster zoals die nu bestaat, om vervolgens via een verkorte educatieve master van zestig studiepunten hun lerarendiploma te behalen.

De hervorming zorgt niettemin voor gefronste wenkbrauwen. Zo is de Vlaamse Onderwijsraad kritisch over de timing. De nieuwe masteropleidingen moeten immers volgende maand al, in mei, volledig uitgetekend zijn en verstuurd worden naar de NVAO, die op haar beurt tot februari 2019 de tijd heeft om alle nieuwe opleidingen te toetsen. Ook over de financiering stelt de Raad zich vragen: “De overheid voorziet een overdracht van de middelen van het personeel, maar voorziet geen investerings- of werkingsmiddelen. Dit is problematisch voor de hogescholen en de universiteiten die de opleidingen moeten inrichten. Maar ook het proces van de overdracht zelf, zal extra middelen vergen. Zeker omdat de overdracht op zo een korte termijn moet gebeuren. Hiervoor moet toch een zekere vorm van ondersteuning voorzien worden.”

Fundamenteler bezwaar maakt Freddy Mortier, oud-vicerector van de Universiteit Gent, die vreest dat de hogescholen de nieuwe CVO worden. “Je hoeft geen glazen bol te hebben om te begrijpen dat het risico heel groot is dat niveau vijf, zes en masters weer samen in dezelfde massale klassen zullen komen te zitten en dat we zullen hervallen in het oude kwaad”, zo betoogde hij eind november 2017 in De Standaard. “Je krijgt een structuur waar de hogescholen de oude plaats hebben ingenomen van de CVO’s. En waarom zouden universiteiten samenwerken met hogescholen als die laatste hun student-leerkrachten gaan claimen? Daar komt gewoon heibel van. De vernieuwde lerarenopleiding draagt zo, net als het Verdrag van Versailles, de volgende oorlog in zich.”

Zwaar beroep

Er is echter nog een belangrijk debat, eentje waar Crevits zelfs weinig vat op heeft: de lerarenpensioenen. In tegenstelling tot onderwijs zijn de pensioenen een federale bevoegdheid. De afgelopen jaren hebben de Vlaamse leraren de boodschap alleszins begrepen: zij zullen langer moeten werken, in bepaalde gevallen tot acht jaar langer, voor een lager pensioen. Nochtans was het vroegere en voordelige pensioen net – inderdaad – een aantrekkelijke factor om leerkrachten te rekruteren en in het onderwijs te houden.

Crevits hoopt dan ook dat haar liberale collega in de federale regering, Daniel Bacquelaine (MR), de leerkrachten zal erkennen als zwaar beroep, zodat ze toch nog een beetje vroeger met pensioen kunnen gaan. De criteria voor een erkenning zijn zwaar lichamelijk werk, onregelmatige werkuren, en onveiligheid. Stress is slechts een verzwarende factor. Voor de vakbonden is die erkenning een belangrijke eis: “Voor het onderwijspersoneel zou een eventuele niet-erkenning opnieuw een opschuiven van de pensioenleeftijd tot gevolg hebben en een mogelijke inlevering op het pensioenbedrag betekenen. Maar bovenal zou het een grove miskenning zijn van de emotionele en mentale belasting die het beroep met zich meebrengt”, aldus de christelijke onderwijsvakbond.

In het akkoord met de vakbonden is alleszins een bijkomende salarisverhoging na 36 dienstjaren voorzien. Tevoren bereikten leerkrachten al na 25 jaar hun maximumloon. Die extra loontrap zal hun pensioen enigszins verhogen.

Als ze tenminste 36 jaar anciënniteit bereiken.

Ruben Claesen :  Correspondent in Vlaanderen

Deze Brusselse jurist is ervaren in de onderwijsjournalistiek en was een aantal jaren hoofdredacteur van het universiteitsblad van de Vrije Universiteit Brussel, De Moeial.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK