Wie weet wat we met Responsible Research and Innovation bedoelen?

Analyse | door Jorrit Smit
9 oktober 2019 | Overheden en instellingen hebben de mond vol van Responsible Research and Innovation, maar achter de terminologie gaat een weelde van opvattingen schuil. Wetenschapsfilosoof Jorrit Smit doet verslag van een Brusselse bijeenkomst waar het nieuwe handboek bij dit thema wordt gelanceerd. Is RRI een collectief project, of verkwisting van publiek geld?
Brussel Belgium 26 November 2018. NTNU European Conference 2018.Knowledge for a better world: R&I Recipes for inclusive, sustainable development at Radisson hotel.r Brussels; NTNU; conference; meeting; norway; science; technology; university 20181126190417+0100 ID/ Sander de Wilde

Als de afkortingen je bruut om de oren vliegen – ELSA, CSR, SDG’s, RRI – zonder dat iemand de moeite neemt ze uit te spellen, dan weet je dat je je onder specialisten begeeft. Dit was het geval in de ‘RRI-bubbel’, die afgelopen donderdag samenkwam in de bibliotheek van het Directoraat-Generaal Onderzoek & Innovatie aan het Frère-Orbanplein in Brussel.

De afkorting RRI, voor ‘Responsible Research & Innovation’, zingt al bijna een decennium steeds luider rond in de wereld van wetenschapsfinanciering. Grofweg staat het concept voor een onderzoek- en innovatieproces waarin wetenschappers, ondernemers en burgers zich gezamenlijk bekommeren om de maatschappelijke oriëntatie van nieuwe wetenschap en technologie.

Toch niet zo homogeen

In wezen is RRI een verzamelbak van ideeën over sociaal betrokken wetenschap en innovatie – van ethiek en engagement tot genderdiversiteit en open access – en wordt als zodanig ook wel verweten ‘vaag’ te zijn. Een invloedrijke studie onderscheidt echter scherp vier dimensies: verantwoordelijke onderzoeks- en innovatieprocessen betrekken alle relevante actoren bij hun activiteiten (inclusie), houden expliciet rekening met de mogelijkheden voor, en risico’s van innovaties (anticipatie), reageren op de problemen in hun maatschappelijke omgeving (responsiviteit) en relateren individueel en institutioneel aan de waarden van de samenleving (reflexiviteit).

De term RRI was het eerst te horen in Brussel bij het Europese onderzoeksbeleid, waar René von Schomberg het in 2011 introduceerde. Vanaf 2013 maakte het onderdeel uit van Horizon 2020. Daar balanceert het op typisch Europese wijze de waarden van econonomische groei en sociale cohesie. Inmiddels reikt RRI steeds verder, tot aan Noorse en Nederlandse wetenschapsfinanciers en bouwen vele wetenschapsonderzoekers hun studies er omheen.

In de kleine cirkel van internationaal wetenschapsbeleid en wetenschapsbeleidsonderzoek is het zo bekend dat zelden iemand de afkorting uitspelt, of zelfs bovengenoemde dimensies bij naam noemt. Onderhuids is die homogeniteit echter kleiner dan ze op het eerste oog lijkt. Deze spanning heeft zijn oorzaak in de intieme samenhang tussen het onderzoek naar, en de politiek van, wetenschap.

Concepten zijn contextafhankelijk

Nu is er ook een officieel handboek (à 184£) verschenen ter ere waarvan er bijeenkomsten in Leiden, Londen en Brussel waren, en in Manchester, Milaan en Washington zullen zijn over de ‘uitdagingen’ van RRI. Maar wie of wat stond er precies voor welke uitdagingen? Het is niet duidelijk wat er op het spel staat: het lot van het concept RRI of het lot van de realiteit waar RRI zich op richt.

Er is alle reden om over dat eerste te tobben. Het spreekt namelijk niet voor zich om met RRI te werken in wetenschapsonderzoek en -beleid, zo bleek ook op het Orbanplein. Zo verdiept wetenschapsfilosoof Alfred Nordmann (TU Darmstadt) zich in de vraag hoe de betekenis van ‘RRI’ contextafhankelijk is. Hij maakt een analytisch onderscheid tussen vier verschillende betekeniscontexten van RRI: preventie, planning, collectieve experimentatie en participatief design. Zijn opsomming reflecteert, net weer anders dan de eerder genoemde vier dimensies, ook een historische ontwikkeling van concepten van maatschappelijk relevante wetenschap.

Er is een lange geschiedenis te schrijven van de wijze waarop verschillende fracties binnen de wetenschaps- en technologiestudies parallel, en soms diametraal, aan elkaar een veelvoud aan concepten ontwikkeld hebben (zelf kijk ik naar de herkomst van ‘valorisatie’ in wetenschapsbeleid, terwijl er ook aan de voorgeschiedenis van RRI gewerkt wordt). Vaak gebeurt dit expliciet voor, of in intieme samenhang met, het beleid van nationale of Europese overheden – zoals we ook in het geval van RRI zien.

Leren van nucleaire en nano-missers

De context van preventie heeft vooral betrekking op het voorkomen of verhelpen van ongewenste gevolgen van nieuwe technologie. Von Schomberg wijst in de introductie van het handboek bijvoorbeeld naar de controverses rondom nucleaire technologie, eind vorige eeuw. De discussie richtte zich op de omgang met risico’s van een technologie, maar pas nadat deze al in de samenleving geïntroduceerd was. In de jaren negentig introduceerde het Europees onderzoeksbeleid daarom programma’s gericht op de ‘ethische, legale en sociale aspecten’ (ELSA) van opkomend onderzoek en technologie, met name in de genetica.

Zoals RRI nu verder trekt op doorreis langs beleids- en onderzoekslandschappen, deed ELSA dat tot een aantal jaar geleden ook. Allebei zijn ze ‘van bovenaf’ opgelegd, door beleidsmakers, maar allebei zijn ze ook vrij enthousiast omarmd door de onderzoeksgemeenschap in wetenschapsstudies. Verschil is er ook: RRI zou zich meer richten op de economische valorisatie van onderzoek en innovatie, terwijl maatschappelijk debat en engagement het belangrijkste doel van ELSA was.

Met planning en hervorming beschrijft Nordmann de tweede betekeniscontext voor RRI: de poging om bepaalde maatschappelijk gewenste uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek en technologische innovatie te bewerkstelligen. Voorbeelden hiervan zijn de Europese en Amerikaanse programma’s in de jaren nul die ‘verantwoord’ de nieuwe nanotechnologie wilden ontwikkelen. Een gefaalde poging, betoogt Von Schomberg grappend: na tien jaar hadden we weliswaar nanosokken die je gerust een week aan kon zonder te stinken, maar ondanks torenhoge ambities ontbrak het aan revoluties in de gezondheidszorg. Het gefaalde beleid was wel een ‘leerproces’ geweest voor Europees onderzoeksbeleid – RRI was hier in zekere zin het resultaat van.

Het collectieve experiment

Collectieve experimentatie en parcipatief design gelden als de meest recente betekeniscontexten voor RRI. Toegegeven, het zijn toverwoorden uit de wetenschaps- en technologiestudies maar in zekere zin beogen ze allebei de betrokkenheid van maatschappelijke actoren diep in de onderzoekspraktijk in te bedden.

Nordmann waarschuwt echter voor design omdat het de hubris van de moderne, technocratische mens weerspiegelt: falen bestaat niet, er zijn hoogstens praktische obstakels die overwonnen moeten worden om tot een beter ontwerp te komen. Bij het collectieve experiment is er wel ruimte om te falen: de wereld kan onverwachts tegenstribbelen en niet toelaten wat we haar op proberen te leggen. Dat past ook beter bij RRI (en haar geschiedenis!) als een collectief leerproces.

Hij roept een collectief ‘we’ aan, dat innovatie een gezamenlijk project maakt, en zich rondom het concept RRI verzamelt om daar stappen in te zetten. In plaats van elkaar te bevechten om conceptuele verschillen, kunnen we ons ook richten op de ‘banden die ons binden’. Of het schijnbaar homogene publiek, verzameld aan het Orbanplein, volstond om dat collectief te zijn, valt te bezien.

Dat bleek wel in de paneldiscussie waarin hoogleraar Ellen-Marie Forsberg (OsloMet University) de conceptuele hocus-pocus tot een karikaturaal hoogtepunt dreef: zij onderscheidt RRI van RR (responsible research), RI (responsible innovation), RTD (responsible technology development) en, haar favoriet, R4I (research for innovation). Ze wijst hiermee ook op breuklijnen binnen die gemeenschap van wetenschaps- en technologieonderzoekers: haar inziens ligt de nadruk teveel op de R van research, en wordt de I van innovatie al te gemakkelijk voor lief genomen. Dit legt ook een breder gedeelde frustratie bloot, namelijk dat de positie van de onderzoeker ‘overrated’ is en dat er tegelijkertijd niet met eenzelfde fijnkorreligheid over de wereld van entrepreneurs en innovatieve bedrijven gesproken wordt.

Een nieuw concept in de wereld van wetenschapsstudies en –beleid betekent dus niet altijd voortschrijdend begrip van de ‘diepe kloven’ tussen onderzoek, innovatie, economie en samenleving. Net zo goed gaat het om de afstemming van de verhoudingen tussen het wetenschapsonderzoek en haar praktische probleemveld, als ook de verhoudingen binnen het bredere veld van wetenschapsstudies. Zeker omdat concepten als ELSA of RRI vervolgens de Europese en nationale subsidies voor dit soort onderzoek vormgeven, hebben zij ook structurele effecten op het wetenschapsonderzoek zelf.

Conceptueel koorddansen

Was er dan nog tijd voor die andere uitdaging: het lot van de wereld? Het is interessant aan hybride concepten als RRI, actief in beleid en onderzoek, dat ze koorddansen tussen het descriptieve en het normatieve. Ze zijn deels gebaseerd op een analyse van de praktische en sociale werking van wetenschap, en proberen dit deels ook te veranderen.

Onderzoek en innovatie zouden anders – maatschappelijker, ethischer én rendabeler – moeten zijn. Er waren twee panelleden die suggesties in die richting deden. André Martinuzzi (WU Vienna) stelde concreet voor hoe RRI vertaald kon worden naar de taal van de commerciële wereld. Hierbij putte hij ook uit zijn herinnering aan de discussies over ‘corporate sociale responsibility’ (CSR) twintig jaar eerder. Het is zaak de taal van het bedrijfsleven te spreken: durf te spreken in termen van tijd, efficiëntie en winst, competitieve voordelen en strategische doelstellingen.

Dichter bij huis stelde Olga Wessels, van het Europese Consortium van Innovatieve Universiteiten (ECIU), de uitdaging-gedreven universiteit voor. ECIU bestaat uit veertien ‘jonge’ universiteiten, die allen ooit opgericht zijn om regio’s die leden onder het vertrek van traditionale industrieën (textiel, metaal…) nieuw leven in te blazen. Samen zetten zij een onderwijssysteem op dat zich niet richt op het produceren van diploma’s, maar bij wilt dragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen – vormgegeven naar de sustainable development goals (SDG’s). Een universiteit waar je nooit afstudeert, maar gedurende je hele leven op verschillende momenten al lerend bijdraagt aan maatschappelijk relevante wetenschap. Speculatief, en met allerlei praktische haken en ogen, maar gedurfd en duidelijker gericht op de uitdagingen waar de opwarmende en overlopende wereld ons voor plaatst.

Het laatste panellid, Alexander Gerber, stipte de spanning tussen het concept en de realiteit van RRI scherp aan. Dat niet alleen, hij belichaamde ook de spanning tussen de praktijk van, en reflectie op, innovatie: naast een leerstoel in de wetenschapscommunicatie aan de Rhine-Waal Universiteit, heeft hij een aantal start-ups op zijn naam staan.

Gerber verwees naar de woorden van klimaatstaker Greta Thunberg die velen in de zaal ‘tot tranen geroerd moesten hebben’. ‘How dare you…’ begon hij: “Hoe durven wij in onze bubbel te blijven, subsidiegeld te verbranden, om steeds weer nieuwe theorieën voor te stellen, zonder deze actief naar concrete veranderingen te vertalen?”

Alle specialistische reflectie op de betekenis van verantwoorde wetenschap en innovatie slaat uiteindelijk terug op die specialisten zelf – ook wetenschapsonderzoekers hebben zich te verhouden tot de ethische, sociale en ecologische aspecten van hun onderzoekspraktijk. Dit soort evenementen die beogen een concept als RRI nog meer gewicht te geven, zijn onderdeel van die praktijk. De optimist ziet het als een schakel in een groter collectief project; de pessimist beklaagt het als verkwisting van publiek geld voor conceptuele fijnslijperij. Daartussenin ligt de verantwoordelijkheid van de wetenschapsonderzoeker zelf, om zich via tegenspraak en een heterogeen publiek ook om de wereld te bekommeren.

Jorrit Smit :  Promovendus

Jorrit Smit is promovendus wetenschapsfilosofie aan de Universiteit Leiden en redacteur bij Wijsgerig Perspectief. Zijn onderzoek richt zich op de organisatie van maatschappelijk relevante wetenschap in de twintigste eeuw.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK