Het hoger onderwijs laat geld op de plank liggen, waarschuwt OCW

Nieuws | de redactie
5 november 2021 | Tijdens de coronacrisis hebben onderwijsbesturen geld opgespaard. Dit geld moet wel weer geïnvesteerd worden in de kwaliteit van het onderwijs, zegt minister Van Engelshoven.
Minister van Engelshoven, foto: Tweede Kamer

Uit een brief van minister Van Engelshoven van OCW, mede ondertekend door minister Slob van BVOM, aan de Tweede Kamer blijkt dat de coronacrisis ertoe geleid heeft dat het eigen vermogen van hoger onderwijsinstellingen minder is gedaald dan begroot werd. Er zijn dus minder investeringen verricht dan in voorgaande jaren. De ministers pleiten ervoor om de komende tijd meer te investeren in digitalisering en duurzaamheid.

Hoger onderwijs is financieel gezond

De universiteiten en hogescholen zijn op sectorniveau financieel gezond, stellen de ministers vast. “Een eerste analyse toont weliswaar aan dat 12 van de 18 universiteiten en 15 van de 34 hogescholen over 2020 een negatief resultaat boekten, maar in de meeste gevallen lijkt dat niet te leiden tot (acute) zorgen over de financiële positie.”

Per 1 augustus 2021 stond er één hogeschool onder verscherpt financieel toezicht van de inspectie. De Gerrit Rietveldacademie in Amsterdam, een hogeschool voor beeldende kunst en vormgeving, wordt in dit geval verplicht om een herstelplan te maken waarmee het onderwijs niet beïnvloed wordt door de financiële problemen. De uitvoering van dit plan wordt streng gecontroleerd door de inspectie. Er staan geen universiteiten onder verscherpt financieel toezicht.

In totaal heeft het rijk in 2020 €32,7 miljard overgemaakt aan onderwijsbesturen. Dat is een stijging van €864 miljoen ten opzicht van 2019, waarvan €299 miljoen extra was vanwege de coronacrisis. De gehele onderwijssector heeft in 2020 echter maar €96 miljoen meer uitgegeven dan is binnengekomen, terwijl er op een netto uitgave van €576 miljoen begroot is. Deze uitgaven zijn ook nog volledig toe te wijden aan het primair- en voortgezet onderwijs.

Over de gehele sector was er dus een verschil van €480 miljoen tussen de gerealiseerde resultaten en de begroting. Een fors verschil, vinden de ministers, en daarom moeten besturen erop inzetten dat begrotingen in de toekomst nauwkeuriger worden. “Besturen kunnen daarbij bijvoorbeeld denken aan nog meer aandacht voor nauwkeurige inschatting van baten en lasten, tijdig betrekken van budgethouders bij het proces en betere analyses van de verschillen tussen de begrotingen en realisaties.”

Mbo, hbo en wo boeken positieve resultaten

In het mbo, hbo en wo is over het algemeen juist sprake van positieve gerealiseerde resultaten. Dit terwijl bij allen een negatieve begroting is ingediend. Zo heeft het mbo een positief resultaat geboekt van €81,3 miljoen; de begroting was €167,2 miljoen negatief, wat uitkomt op een verschil van maar liefst €248 miljoen. De ministers doen dan ook de oproep aan mbo-besturen om het overgebleven geld alsnog te investeren, zodat het onderwijs verbeterd kan worden. Digitalisering en duurzaamheid staan hierbij wat de ministers betreft bovenaan het lijstje.

Hetzelfde geldt in mindere mate voor hogescholen en universiteiten. Het verschil tussen realisatie en begroting was voor universiteiten 121 miljoen, en voor hogescholen 91 miljoen. In het hoger onderwijs werden de bijdrage van het rijk en de inkomsten uit collegegeld onderschat, terwijl de kosten minder hard gestegen zijn sinds 2019 dan gedacht. Het aantal studenten aan hogescholen en universiteiten is ook gestegen, terwijl bij hogescholen minder investeringen gedaan zijn. Bij universiteiten zijn subsidies ontvangen in 2020 meegenomen in de berekening, maar die worden pas in de komende jaren uitgegeven. Beide sectoren projecteren wel een negatieve begroting voor de komende jaren, grotendeels juist door het opschalen van investeringen. Volgens de ministers moeten de investeringen vooral gebruikt worden om de klimaatdoelen te halen.

Te veel eigen vermogen is onnodig

Over de sector zijn de reserves enigszins afgenomen, maar toch zijn ze bij veel onderwijsbesturen nog hoog, zeggen de beide ministers van onderwijs. “We benadrukken dat het belangrijk is dat de acties die we de afgelopen jaren in gang hebben gezet tegen de hoge reserves effectief gaan worden. We blijven de reserves vanzelfsprekend monitoren. Het is zaak dat de afbouw de komende jaren doorzet en dat besturen zich daartoe actief inspannen.”

In 2020 is namelijk besloten om een aanpak op te zetten voor het detecteren van bovenmatig publiek eigen vermogen; vermogen van onderwijsinstellingen dat ingezet moet worden voor investeringen. Het houden van eigen vermogen voor het opvangen van financiële risico’s wordt geaccepteerd, maar tot een zekere hoogte. Medio november 2020 is een brief gestuurd richting de rijkste onderwijsbesturen om ze op te roepen meer verantwoordelijke investeringen te verrichten. Instellingen zijn zelfs verplicht het bovenmatig eigen vermogen te vermelden in het jaarverslag.

Echter relativeren de ministers de eis wel; het overstijgen van de signaalwaarde is geen automatische verplichting om te investeren, het is meer een uitnodiging tot een gesprek. Elk bestuur kan immers gegronde redenen hebben om wat extra’s achter de hand te houden.

Uitgaven komen alleen uit primair- en voortgezet onderwijs

De netto uitgaven van de gehele sector komen geheel uit het primair en voortgezet onderwijs. De besturen uit deze sectoren hebben eind 2019 eenmalige convenantsmiddelen ontvangen van het rijk, in totaal €150 miljoen voor zowel het po als het vo, die bedoeld waren om het lerarentekort aan te pakken. Hier zaten echter ook kwaliteitsafspraken aan vast, die in het primair onderwijs waarschijnlijk tot een stijging van 7,5 procent in de personeelskosten hebben geleid. Deze sector heeft uiteindelijk netto €205 miljoen uitgegeven in 2020.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK