CPB kan de opbrengsten van onderwijsinvesteringen niet doorrekenen

Nieuws | door Frans van Heest
21 oktober 2020 | De langetermijneffecten doorrekenen van investeringen in onderwijs en onderzoek is met de huidige stand van de wetenschap niet mogelijk, ondanks de wens van de Kamer en de kennissector.
foto: Arek Socha

Onafgebroken hamert D66 erop om bij de doorrekeningen van verkiezingsprogramma’s door het Centraal Planbureau (CPB) investeringen in onderwijs en onderzoek niet aan te merken als kostenpost maar als investering. Dit najaar heeft de partij er al twee keer op aangedrongen bij de Kamer en het kabinet. Maar een dergelijke betrouwbare doorrekening lijkt niet mogelijk en daar zijn de politieke partijen ook van op de hoogte.

Langere lockdown heeft grote consequenties 

Er is enorme tijdsdruk bij het CPB voor de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s. Het CPB is al twee jaar bezig met de voorbereiding van de verkiezingsprogramma’s aan het voorbereiden, maar corona heeft de doorrekeningen bemoeilijkt. Als de huidige gedeeltelijke lockdown lang aanhoudt heeft dat grote consequenties voor de budgettaire ruimte en de doorrekening. Bovendien zijn investeringen in onderwijs en onderzoek bij de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek niet goed te kwantificeren voor de lange termijn.

De campagneleider van D66 en woordvoerder hoger onderwijs, Jan Paternotte diende vorige week bij de onderwijsbegroting een motie in waarin hij de stelling poneerde dat “de modellen die het CPB gebruikt bij het doorrekenen van verkiezingsprogramma’s geen rekening houden met de effecten van investeren in onderwijs en onderzoek op de welvaart en het welzijn van toekomstige generaties.”

Paternotte verzocht niet het kabinet maar de Kamer om op “korte termijn het CPB te vragen de kwalitatieve en kwantitatieve effecten van de investeringen in kennis in kaart te brengen, dan wel om het initiatief de effecten beter in de kaart te brengen.” Deze motie werd ook ondertekend door Eppo Bruins van de ChristenUnie.

Ook vorig jaar had Paternotte bij de begrotingsbehandeling van OCW erop aangedrongen om het CPB in kaart te laten brengen “welke maatregelen ten aanzien van onderwijs, onderzoek en innovatie bijdragen aan structurele groei.”

Universiteitsbestuurders blij met de motie van Paternotte  

Universiteitsbestuurders buitelden vorige week op twitter over elkaar heen om aan te geven dat dit zo’n fantastisch idee is van Paternotte, in de hoop dat dit uiteindelijk resulteert in meer investeringen in onderwijs en onderzoek.

De wens om onderwijs en onderzoek op een andere manier te waarderen in de doorrekeningen is niet van vandaag of gisteren. In 2015 heeft Alexander Pechtold (D66) samen met de toenmalige fractievoorzitters, Buma (CDA), Samsom (PvdA) en Zijlstra (VVD) ook een soortgelijke motie ingediend. Het voorstel kwam toen van Hans Clevers, toenmalig president van de KNAW. Het probleem met de doorrekeningen van het CPB is dat deze voor vier jaar moet gelden, legde Clevers toen uit. Een euro die nu wordt geïnvesteerd, moet binnen vier jaar rendement opleveren. In het geval van onderwijs en wetenschap is dat onmogelijk: “Een kind van acht heeft na vier jaar onderwijs als twaalfjarige nog geen economische waarde.”

Uit achtergrondgesprekken met betrokkenen wordt duidelijk dat deze discussie al heel oud is en in het verleden zijn de effecten van investeringen in onderwijs en onderzoek wel degelijk meegenomen in de doorrekeningen. Zo zijn in 2010 en 2012  de effecten wel doorgerekend. Daar is men mee gestopt. Daar zaten toen een aantal overwegingen achter. Dat heeft te maken met de behapbaarheid van het werk, zegt een betrokkende.  Ook is toen met de politieke partijen uitgebreid geëvalueerd hoe zij kijken tegen de lange termijn programma-effecten. Op wat voor indicatoren wil je dat de programma’s worden beoordeeld en hoeveel werk is dat voor het CPB en de politieke partijen?

Het is waanzinnig veel werk

In 2012 is het gelukt, maar het was waanzinnig veel werk om dat voor elkaar te krijgen,  hoort ScienceGuide van betrokkenen. Naarmate je op meer indicatoren gaat scoren wordt het ook ingewikkelder om een verkiezingsprogramma in elkaar te zetten. Dat is toen ook vanuit de partijen zelf aangegeven. Het CPB heeft toen besloten dat er geen programma-effecten voor de lange termijn meer worden berekend en doorrekening wat kleiner te maken. Dat is ook de laatste keer gedaan en wordt u ook weer gedaan.

De voorbereiding van de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s is een langdurig traject en daar is het CPB al 2 jaar mee bezig. Aan het begin van dit jaar was men daar klaar mee. Toen kwam corona en veranderde de wereld heel snel. De laatste stand van zaken  is onlangs gepubliceerd in de startnotitie voor de doorrekeningen. Daarin staat ook dat het CPB hetzelfde doet als de vorige keer en er niet verder wordt gekeken naar de langetermijneffecten voor onderwijs en wetenschap.

De motie die vorige week is ingediend door D66 is dan ook op deze korte termijn niet uit te voeren, zo hoort ScienceGuide. Als je kijkt naar de uitvoering van deze motie is de inschatting dat het alleen al in de tijd wel heel erg lastig wordt.

De tijdslijnen zijn nu ook veel korter

In verband met corona gaat het CPB ook later beginnen met de doorrekening. De tijdslijnen zijn nu heel erg kort. Bij de vorige verkiezingen begon het CPB eind oktober, nu gaan ze begin december van start en publiceren ze ‘Keuzes in kaart’ op 1 maart. Dus de doorlooptijd is nu aanzienlijk korter, terwijl de omstandigheden door corona veel uitdagender zijn.

Ook de komende weken kunnen nog van grote invloed zijn op de uiteindelijke keuzes die partijen maken in hun programma’s. Het CPB is nu aan het vaststellen wat de budgettaire ruimte is voor de aankomende jaren. Het budgettaire plaatje hangt af van het verdere verloop van de pandemie. Die ruimte is al niet riant, maar wordt alleen maar krapper en minder florissant naarmate de klap groter wordt, zo is de vrees.  

Het dwingt politieke partijen om te kiezen

Maar dit hoeft dit niet per se negatief te zijn. Er zit een positieve kant aan, want het dwingt ook politieke partijen scherper na te denken over de keuzes die gemaakt moeten worden. Bij de vorige verkiezingen kon je én-én doen. Je kon wat extra aan onderwijs doen en wat extra geld uitgeven aan innovatie. Nu zal je als politieke partij keuzes moeten maken.

Het zijn met name de collectieve uitgaven aan de zorg die de bestedingsruimte voor de komende periode inperken. De Studiegroep Begrotingsruimte heeft vorige week al gezegd dat de zorg alle ruimte op de begroting opslurpt en dat dit structureel zal zijn.

Zorg drukt investeringen weg

Dat de zorg steeds beter en ook duurder wordt, houdt in dat de uitgaven automatisch stijgen. De kwaliteitsverbetering in de zorg vertaalt zich door naar de collectief verzekerde zorguitgaven, dat is in de wet vastgelegd. Dat betekent dat er minder geld overblijft voor allerlei andere beleidsterreinen. Als je extra geld voor onderwijs, wetenschap of andere beleidsterreinen wilt vrijspelen, dan zal je ook aan de andere kant minder uitgaven moeten doen. Het kan niet meer én-én.

Waarom investeringen in onderwijs dan niet worden gezien als investeringen komt omdat het een uitgave is die een volgende kabinetsperiode niet rendeert. Uitgaven aan onderwijs zijn consumptieve uitgaven voor de overheid. Het is geen investering die zich terugbetaalt.

Hoeveel is met zekerheid niet te zeggen

Die investeringen betalen zich pas terug op de lange termijn en hoeveel is met het huidige model moeilijk vast te stellen. Er is ook geen wetenschappelijke evidentie om daar wel een goede berekening van te maken. Op de hele lange termijn krijg je iets terug voor investeringen in onderwijs, dat bestrijdt niemand, maar hoeveel precies is niet met zekerheid te zeggen.

De aankomende kabinetsperiode zie je bijvoorbeeld nog niets terug van eventuele investeringen in onderwijs. Wat je wel ziet is dat die baten zich niet materialiseren: je maakt extra kosten, daar moeten bijvoorbeeld hogere belastinginkomsten tegenover staan. In de lange termijnindicatoren zie je de opbrengsten van investeringen in onderwijs en onderzoek ook niet heel erg goed terug.

Hoewel extra geld naar onderwijs op de lange termijn zorgt voor een hogere productiviteit van de beroepsbevolking, wil dat nog niet zeggen dat de overheidsfinanciën er netto op vooruit gaan. Naarmate je de economie productiever maakt met investeringen in het onderwijs, verhoog je de productiviteit, maar dat de productiviteit stijgt betekent ook dat allerlei uitgaven van de Rijksoverheid stijgen. Naarmate wij welvarender worden gaan wij ook meer zorg consumeren en dat verslechtert de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.

Je moet de welvaart anders verdelen

Hoe welvarender je als land wordt, hoe meer de uitgaven meestijgen met het welvaartsniveau, dat is een wetmatigheid. Dus als je nu investeert in onderwijs dan moet je de expliciete keuze maken om die welvaartstijging anders te verdelen. Je zal meer moeten doen, dan alleen investeren in onderwijs om de financiële baten binnen te halen, die je hoopt binnen te halen. Dat maakt het zo ingewikkeld.

Dit is een discussie die eigenlijk al heel lang speelt en niet alleen op het terrein van onderwijs en wetenschap. Er zijn ook partijen die zeggen: je moet de pensioenleeftijd verlagen, dat zijn ideologische keuzes en die kosten geld. Maar dat hoort ook bij politiek. Als partij sta je ergens voor en je zegt: ‘dit vind ik belangrijk. Daar zet je een investering tegenover en je maakt ook keuzes om dat geld niet aan iets anders uit te geven. Dat is waar verkiezingen om draaien.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK