Geen numerus fixus, geen selectie, maar wat dan wel?

Opinie | door Peter van Tienderen
23 oktober 2020 | De kwaliteit van het hoger onderwijs heeft uiteindelijk te lijden onder de grote internationale instroom, universiteiten moeten meer samenwerken om de instroom te reguleren, zegt Peter van Tienderen, decaan van de bètafaculteit van de UvA.

De instroom van studenten in de universitaire opleidingen groeit nog steeds. In sommige opleidingen, zoals in de informatiewetenschappen, groeit dit zelfs explosief, met een verdubbeling in de laatste 5 jaar. Daarnaast is de onvoorspelbaarheid van instroom onder Corona alleen maar groter geworden. Het verzorgen van hoogstaand universitair onderwijs is cruciaal voor Nederland en tegelijk een enorme uitdaging.

Pompen maar niet aankunnen

Het begint soms te lijken op het beeld dat de wereld rondging van de traditionele boatrace van de Cambridge vrouwen roeiploeg in 2016 op de Thames: een boot die steeds verder zinkt door de overslaande golven, pompen die het niet aankunnen en een ploeg die alleen maar uit alle macht kan roeien met de riemen die ze heeft, maar niet wil opgeven.

Sterke groei in instroom leidt in veel gevallen tot te weinig wetenschappelijke staf per student, hoge werkdruk bij docenten, een tekort aan faciliteiten en suboptimale roostering. Het risico is uiteindelijk een verlaging van de kwaliteit van ons universitaire onderwijs en ontevreden studenten. De grote vraag is dus hoe we tot een betere capaciteitsplanning kunnen komen die de belangen van studenten, universiteiten en politiek het beste dient.

Redelijk voorspelbare instroom

Studenten willen begrijpelijkerwijs kunnen kiezen wat en waar ze studeren. Universiteiten willen opleidingen aanbieden die passen bij hun expertises en ambities, met een redelijk voorspelbare instroom gezien de omvang van hun staf en de faciliteiten. De politiek wil zowel onderwijs voor iedereen als rekening houden met de vraag naar afgestudeerden vanuit de maatschappij, en dat binnen de budgettaire randvoorwaarden en internationale afspraken.

Het is daarmee niet eenvoudig om de capaciteit, belangstelling en maatschap­pelijke behoefte op elkaar af te stemmen. Het beperken van de bachelor instroom door een numerus fixus en selectie is een laatste redmiddel. Met de nieuwe wet Taal en Toegankelijkheid die bij de Eerste Kamer ligt, wordt beperking van de instroom door een fixus moeilijker en alleen tijdelijk toegestaan (met uitzondering van bepaalde opleidingen, zoals waarschijnlijk geneeskunde).

Dit vraagt moeilijke keuzes

Universiteiten moeten zich maximaal inspannen om de onderwijsvraag te bedienen, voor inhoudelijk gemotiveerde keuzes lijkt weinig ruimte. Dat is goed voor de toegankelijkheid, maar slecht voor de planning van onderwijs. Snel anticiperen op een fluctuerende instroom is vrijwel onmogelijk en lang niet in overeenstemming met de sterktes in het onderzoek of de vraag uit de maatschappij naar bepaalde hoogopgeleide academici. Het oplossen van capaciteitsproblemen vraagt om het maken van soms moeilijke keuzes en vooral een nationale aanpak op een aantal terreinen.

In de eerste plaats gaat het, zoals wel vaker, om geld. Een consistent hogere instroom bij een maatschappelijk gedragen vraag naar meer afgestudeerden moet zich vertalen in het budget voor onderwijs én het onderzoek dat daarmee samenhangt. Uiteindelijk is de link tussen onderwijs en onderzoek het onderscheidende element voor een universiteit. Er moeten zeker keuzes worden gemaakt binnen universiteiten en faculteiten. Maar geheel zonder extra budgettaire ruimte in de Rijksbekostiging – bijvoorbeeld via sectorplannen – bij evident groeiende studentaantallen kan niet worden meebewogen.

Daarnaast zou er een betere capaciteitsplanning op landelijk niveau moeten komen. Een lokale fixus op een opleiding leidt vaak tot een onvoorspelbare instroom, omdat aanstaande studenten logischerwijs strategisch kiezen. Zolang er landelijk voldoende capaciteit en dekking is voor studies die door meerdere instellingen worden aangeboden zou de numerus fixus vervangen kunnen worden door een plaatsingsbeleid. Daarbij kan rekening gehouden worden met de voorkeur van de student en de capaciteit van de opleiding.

Selectie is onvermijdelijk 

Pas wanneer de landelijke capaciteit structureel en ook aanvaardbaar lager is dan de belangstelling, is een vorm van selectie onvermijdelijk. Selectie is niet gemakkelijk. VWO-examencijfers zijn nog niet bekend, toetsresultaten en motivatiebrieven voorspellen slecht en selectie leidt tot bias en ondervertegenwoordiging van bepaalde groepen studenten.

Drie jaar nadat het werd afgeschaft wordt terugkeer van een vorm van decentrale loting weer overwogen, meldt minister Van Engelshoven onlangs. Universiteiten en hogescholen mogen wellicht zelf kiezen of ze (al dan niet gewogen) willen loten of dat ze willen selecteren op basis van motivatie en geschiktheid. Voor aanstaande studenten wordt dit een lastig dilemma: vertrouw ik op mijn resultaten en overtuigingskracht of op het lot? Het is tijd voor een evidence-based systeem, waar eerder Klaas Visser voor pleitte en wat nu ook door de minister wordt gesteund. Het zou goed zijn als universitaire opleidingen binnen een vakgebied zich zouden conformeren aan een eenduidige aanpak.

Vele universiteiten hebben opleidingen opengesteld voor buitenlandse (Engelstalige) instroom. De nieuwe wet biedt beperkte mogelijkheden om de instroom van buitenlandse studenten van buiten de EER te beperken voor fixus opleidingen, via een algemene maatregel van bestuur. Het kan wellicht enige capaciteitsproblemen voorkomen, maar de details zijn nog niet heel duidelijk. Steeds meer buitenlandse studenten komen overigens uit de EER en hebben dezelfde rechten als Nederlandse studenten.

Waarom eigenlijk buitenlandse studenten?

Met name voor de sectoren economie en gedrag & maatschappij is de EER toename gegroeid.  Masteropleidingen kunnen additionele kwalitatieve toelatingseisen (AKTs) formuleren, die echter primair bedoeld zijn om een goede aansluiting op de vooropleiding te borgen en niet om de capaciteit te reguleren. Het zou goed zijn als universiteiten de voor- en nadelen van niet-Nederlandstalige instroom in bacheloropleidingen inhoudelijk evalueren, zeker zolang een effectieve capaciteitsplanning niet mogelijk is.

Naast een nieuwe aanpak voor plaatsing en selectie is er ook winst te behalen door de flexibiliteit in het aanbod te vergroten. Universiteiten moeten in de gelegenheid worden gesteld om in te spelen op variatie in instroom. Dit kan bijvoorbeeld door binnen een opleiding variabele studiepaden en tracks aan te bieden. De overheid kan helpen door het gemakkelijker te maken brede opleidingen te starten, bestaande opleidingen om te vormen naar een minder rigide invulling, en het accreditatie­proces te vereenvoudigen.

Universiteiten kunnen tenslotte ook meer samenwerken om zo de capaciteit beter te benutten. Dit kan door elkaars onderwijs veelvuldiger open te stellen, bijvoorbeeld door het uitwisselbaar maken van minoren die passen bij de specifieke zwaartepunten van de instelling. Nieuwe onderwijs­elementen die gebruik maken van moderne e-learning onderwijsmiddelen – door Corona in een stroomversnelling geraakt – kunnen meer gedeeld worden, ook om zo dubbel werk te voorkomen.

Het vergt meer afstemming

De uitwerking van deze punten is niet triviaal. Het vergt politieke keuzes over de budgettaire ruimte en meer vertrouwen in universiteiten die het aanbod flexibeler willen maken. Het vergt ook meer afstemming tussen universiteiten over capaciteit, profilering en toelatingsprocedures. Twee nieuwe initiatieven zijn al aangekondigd. Een ‘Expertgroep Toegankelijkheid Hoger Onderwijs’ (ETHO) gaat zich buigen over de toegankelijkheid en wordt ondergebracht bij het Nationale Regieorgaan Onderwijsonderzoek.

Universiteiten zijn gestart met een leergemeenschap ‘toelating en selectie’, samen met het Center for Expertise in Admissions van de UU, om het toelatings- en selectiebeleid te evalueren. Goede initiatieven, die echter acute en chronische capaciteitsproblemen niet gaan oplossen. Het zou goed zijn als de behandeling van de nieuwe wet in de Eerste Kamer aanleiding is om een structurele aanpak stevig op de agenda te zetten.

Peter van Tienderen :  Decaan Faculteit der Natuurkunde, Wiskunde en Informatica Universiteit van Amsterdam


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK