Burgerschapsonderwijs, een taak voor alle leraren?

Opinie | door Hessel Nieuwelink
19 november 2020 | "De praktijk heeft de afgelopen jaren laten zien dat de gedeelde verantwoordelijkheid voor burgerschapsonderwijs er te vaak toe leidde dat het een taak voor niemand werd". Hessel Nieuwelink, lector Burgerschapsonderwijs aan de Hogeschool van Amsterdam, bekritiseert het idee dat burgerschapsonderwijs een taak voor alle leraren is.
Foto: Iwan Baan

Na de moord op de Franse leraar Samuel Paty is er in Nederlandse media veel aandacht geweest voor de manieren waarop leraren in de klas over terreur en andere controversiële onderwerpen spreken. In veel berichtgeving wordt aangegeven dat spreken over dergelijke onderwerpen, net als burgerschapsonderwijs in brede zin, een taak voor de gehele school is. Ook in een interview op Scienceguide met Carla van Boxtel, Jeroen van Waveren en Guido Walraven komt dit perspectief nadrukkelijk naar voren. Dit is een breed gedeelde opvatting die ook gehanteerd wordt in de wetgeving rondom burgerschapsonderwijs. Het is echter de vraag of we onderwijsbeleid op dit terrein op dit idee moeten blijven baseren.  

In dit stuk bekritiseer ik het idee dat burgerschapsonderwijs een taak voor alle leraren is. Om de discussie wat minder complex te maken, richt ik me daarbij in dit stuk primair op het voortgezet onderwijs. De Tweede Kamer heeft op 17 november ingestemd met een nieuwe wet op burgerschapsonderwijs. In deze wet ligt eveneens weer een sterke nadruk op het idee dat dit een taak voor alle leraren is. Tegelijkertijd is er echter een motie aangenomen (Rog/Van Meenen) om te onderzoeken of geschiedenis en maatschappijleer niet een stevigere positie in de school moeten hebben.  

Burgerschapsonderwijs als taak voor alle leraren? 

Het is een breed gedeelde opvatting dat alle leraren een bijdrage moeten leveren aan de burgerschapsvorming van leerlingen. Ook onderzoek naar effectieve manieren om bij te dragen aan burgerschapsvorming biedt aanknopingspunten voor dit idee. Het organiseren van een open en veilig klas- en schoolklimaat is een effectief mechanisme. Dit klimaat is iets waar in potentie alle leraren een rol in hebben. Door regels te stellen, door wel of niet over de actualiteit te spreken, door wel of niet een discussie in de klas aan te gaan, ben je als leraar vormend bezig.  

Onderzoek laat echter ook zien dat er waarschijnlijk grotere effecten op burgerschapsvorming te verwachten zijn van het aanbieden van een burgerschapscurriculum.  Dat zijn dus vakken waarbij de vakinhoud direct betrekking heeft op burgerschapsthema’s. Zoals Van Boxtel in het genoemde interview ook uitlegt, hebben bepaalde vakken daarom een extra opdracht. Op zijn minst is burgerschapsonderwijs dus een taak voor alle leraren, maar voor sommige leraren nog wat meer 

Weerbarstige praktijk 

Als alle leraren met burgerschap bezig zouden zijn, dan zou dat moeten blijken uit ervaringen van leerlingen. Dat lijkt toch beperkt het geval. Het aanbod van burgerschapsonderwijs in Nederland is beperkter dan elders. Leerlingen menen dat zij in Nederlandse klaslokalen relatief weinig mogelijkheden krijgen om met burgerschapsthema’s bezig te zijn. Zij vinden dat er relatief weinig discussies zijn, zij hebben weinig ruimte om besluitvorming te beïnvloeden en zij vinden dat ze niet vaak over politieke en maatschappelijke onderwerpen en democratie praten. Wanneer burgerschap vorm krijgt in de lessen, dan gebeurt dat vaker bij maatschappijvakken dan bij andere vakken. 

Complexe opdracht 

Bij de opvatting dat alle leraren bezig moeten zijn met burgerschap, hoort ook het idee dat ze dat allemaal kunnen. Natuurlijk bestrijkt burgerschapsonderwijs een enorme reikwijdte aan thema’s en zullen veel leraren wel het gevoel hebben dat zij bepaalde zaken beheersen. Tegelijkertijd lijkt dit dominante idee van burgerschapsonderwijs het vereiste vakmanschap te onderschatten. Met een klas over onderwerpen discussiëren is bijvoorbeeld helemaal niet zo gemakkelijk.

Zo laat onderzoek zien dat het voor leraren niet eenvoudig is om leerlingen bij discussies op elkaar te laten reageren en hen te laten ingaan op elkaars argumenten. Bij het voeren van een dialoog of discussie over controversiële onderwerpen wordt het nog complexer. Hoe reageer je als leraar bijvoorbeeld als een leerling de Holocaust ontkent, stelt dat de islam per definitie gewelddadig is of dat zestig procent van de asielzoekers volgens internationale verdragen geen vluchteling is? Bij het bespreken van dergelijke kwesties is het noodzakelijk dat de leraar de nodige parate vakkennis heeft. En vooral leraren bij wie dergelijke kwesties onderdeel van het vak uitmaken, hebben die kennis. Verder vergt het de nodige vakkennis en didactische vaardigheden om aan leerlingen te kunnen uitleggen wat democratie is of waarom er mensenrechten zijn. Die kennis en vaardigheden horen vooral bij bepaalde vakken 

Bekwaamheid bij leraren 

Het gesprek over burgerschapsonderwijs betreft dus ook de vraag of leraren bekwaam zijn om bepaalde thema’s te behandelen en pedagogisch-didactische strategieën toe te passen. Onderzoek laat zien dat leraren in Nederland zich minder vaak bekwaam voelen om les te geven over burgerschap dan hun collega’s in vergelijkbare landen, met name in het lesgeven over democratie, politiek en ‘de wereldgemeenschap’. Ook laat onderzoek zien dat leraren in de maatschappijvakken zich bekwamer voelen dan leraren in andere vakken.  

De bekwaamheid van een leraar heeft ook invloed op de frequentie van het burgerschapsonderwijs. Leraren die zich bekwamer voelen, zijn vaker bezig met burgerschapsonderwijs dan hun collega’s die zich minder bekwaam voelen.  

Rol van lerarenopleiding 

Bij het bekwamen van leraren spelen lerarenopleidingen natuurlijk een centrale rol. Onderzoek laat zien dat leraren die in hun opleiding geleerd hebben over burgerschapsonderwijs, meer effect teweegbrengen bij de vorming van leerlingen dan leraren die dat niet geleerd hebben.  

Helaas is er geen systematisch onderzoek beschikbaar over de manieren waarop studenten van Nederlandse lerarenopleidingen leren over dit thema. Met een collega heb ik een inventarisatie gemaakt van de kennisbases van de pabo, eerste- en tweedegraadsopleidingen met betrekking tot burgerschapsonderwijs (Nieuwelink & Oostdam, te verschijnen). We weten niet precies hoe de kennisbases naar de opleidingen worden vertaald, maar het geeft in elk geval stevige inzichten in wat er bij opleidingen gebeurt.  

In de lerarenopleiding is er meer aandacht voor burgerschap gekomen. Bij het idee dat burgerschap een taak voor alle leraren is, wordt vooral de pedagogische taak van de leraar benadrukt. In de kennisbases is deze echter redelijk generiek en summier omschreven. Burgerschap heeft daarbij een beperkte plek en is enkel op diversiteit gericht. Dit laatste valt ook op bij de vakinhoudelijke kennisbases: er is vooral nadruk op omgaan met verschillen en diversiteit. Democratie en het politieke aspect van burgerschap blijven onderbelicht, en komen vooral naar voren bij maatschappijleer en geschiedenis. 

Wees realistisch in beleid en aandacht voor democratie 

In een tijd van grote werkdruk en allerlei urgente kwesties op scholen, denk aan taal en rekenen, is het volgens mij niet realistisch, gezien het voorgaande, om alle leraren een rol te geven bij burgerschapsonderwijs. Het zou immers een enorme, landelijk aangestuurde professionalisering van leraren vergen die onder de huidige omstandigheden niet verstandig is. De praktijk heeft de afgelopen jaren laten zien dat deze gedeelde verantwoordelijkheid voor burgerschapsonderwijs er te vaak toe leidde dat het een taak voor niemand werd. Burgerschapsthema’s zijn te urgent om nog langer te laten liggen 

Een belangrijke reden om burgerschapsonderwijs een centralere plek te geven in de school heeft te maken met thema’s rondom politiek, grondrechten en democratie. Juist de aandacht voor deze kwesties komt onder druk door de manier waarop we het burgerschapsonderwijs in Nederland nu organiseren. Alleen wanneer we vakken waarbij politiek en democratie een centrale rol vervullen, een stevigere plek in de school en curriculum geven, zal het burgerschapsonderwijs in Nederland de noodzakelijke impuls krijgen. Dat er dan ook andere leraren zijn die ook een rol spelen bij burgerschapsonderwijs, zal alleen maar versterkend werken. Het uurtje maatschappijleer dat leerlingen nu gedurende een jaar krijgen, maakt echt het verschil niet. Zonder een stevig fundament van geschiedenis en maatschappijleer zal burgerschapsonderwijs in Nederland de marginale positie behouden die het al jaren heeft. De aangenomen motie van Rog/Van Meenen biedt hier duidelijke aanknopingspunten en zou er voor kunnen zorgen dat er echt een impuls voor burgerschapsonderwijs komt.  

Hessel Nieuwelink :  Lector Burgerschapsonderwijs aan de Hogeschool van Amsterdam


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK