“Kabinet: voeg 1,1 miljard toe aan de eerste geldstroom van universiteiten”

Opinie | door Yolande Jansen & Marijtje Jongsma & Ingrid Robeyns & Remco Tuinier
21 oktober 2021 | Demissionair minister Van Engelshoven zegt al vier jaar dat de inadequate financiering van universiteiten pas in een volgend kabinet kan worden verholpen, dus dat zal nu moeten gebeuren, schrijven auteurs van WOinActie. De benodigde 1,1 miljard moet dan echter wel goed worden besteed. "Het broodnodige budget mag niet naar prestigeprojecten gaan, niet naar nóg meer beheerspersoneel, niet naar mensen die zich met marketing en studentenwerving bezighouden en ook niet naar grotere beleidsruimte voor bestuurders", betogen zij. In plaats daarvan moet het wetenschappelijk personeel eerst worden betaald voor het werk dat ze nu vaak in hun eigen tijd moeten doen.
Aanwezigen tijdens de ‘ware opening van het academische jaar’ door o.a. WOinActie op het Pieterskerkhof in Utrecht. Beeld: ScienceGuide.

Nu er eindelijk uitzicht lijkt te komen op een nieuw kabinet, hopen de universiteiten dat de inadequate financiering eindelijk rechtgetrokken wordt. Vier jaar lang heeft minister Van Engelshoven tegen WOinActie gezegd dat er afspraken over de financiering van het wetenschappelijk onderwijs in het regeerakkoord stonden en dat het daarom onmogelijk was om de situatie tijdens deze regeringstermijn recht te trekken. We moesten, zo zei ze, wachten tot het volgende regeerakkoord. Nu, dan is de tijd daar. 

Tienduizenden uren overwerk per dag 

Vier jaar lang hebben universitaire docenten duizenden uren onbetaald werk geleverd, dag in, dag uit (bij WOinActie betrokken onderzoekers schatten dat het om 35.000 uur per dag overwerk in het universitair onderwijs gaat, waarbij het overwerk van onderzoekers dus niet eens is niet meegerekend). In die vier jaar is een flink aantal studies en rapporten geschreven die stuk voor stuk tot de conclusie komen dat de werkdruk veel te hoog is en de financiering structureel onvoldoende. Zie hiervoor de rapporten van Price Waterhouse Coopers van maart 2021, van bureau Berenschot van april 2021 en de Algemene Rekenkamer van juni 2021. Zie ook het rapport door de KNAW-commissie Weckhuysen uit 2019, en het afscheidsinterview met oud KNAW-voorzitter Wim van Saarloos uit 2020. Zie ten slotte ook het rapport Goede Wetenschap van september 2021 dat werd uitgevoerd in opdracht van ZonMw, waarin een analyse wordt gegeven van de gevolgen voor de wetenschap van de structurele onderfinanciering.  

Ervan uitgaande dat het nieuwe kabinet besluit tot adequate financiering van het wetenschappelijk onderwijs, rijst de vraag hoe dat geld moet worden verdeeld. Vanaf de werkvloer, waar velen worden getroffen door structureel overwerk, uitputting en burn-outs, willen wij hierover drie standpunten formuleren:  

  • het geld mag niet gekoppeld zijn aan voorwaarden die extra werk impliceren;  
  • het geld moet integraal naar de universiteiten gaan;  
  • de universiteiten moeten het integraal besteden aan het terugdringen van het structurele overwerk en aan het verhogen van het aantal vaste aanstellingen voor wetenschappelijk personeel (WP).  

Het doel moet zijn dat iedereen die doceert aan de universiteit ook daadwerkelijk voor het geleverde werk betaald wordt en dat er simpelweg genoeg personeel is om het werk te kunnen doen. 

Fatsoenlijke betaling is niet ‘extra’ 

Ons eerste standpunt is dat de beschikbaarheid over de vrijkomende middelen niet mogen leiden tot extra werk voor wetenschappers; de middelen moeten daarentegen dienen voor het financieren van het werk dat al wordt gedaan. Er zijn politici die vinden dat we als universiteiten met een mooi plan moeten komen waarin we uiteenzetten wat we met dat ‘extra’ geld zouden doen en hoe Nederland daarvan zou profiteren; men denke aan het bijdragen aan de nieuwe economie, aan de bloei van het MKB of de verdiencapaciteit van de culturele sector.  

Zo’n voorstel toont een gebrek aan begrip voor de huidige situatie. WOinActie en andere partijen die al jaren ijveren voor adequate financiering (zoals de VSNU en de KNAW), vragen niet zomaar om meer geld. Neen, wij vragen om betaling voor werk dat nu wel van ons verwacht en door ons uitgevoerd wordt (en dat onze wettelijke opdracht is), maar dat niet vergoed wordt. Net zoals de kapper voor elke knipbeurt een vergoeding krijgt, behoort wetenschappelijk personeel betaald te worden voor de studenten die ze doceren en tentamineren, het bestuurlijke werk en het onderzoek dat ze doen, evenals voor de vele andere taken die de samenleving van de wetenschap verwacht. Gewoon betalen voor het werk dat geleverd wordt en zorgen dat er genoeg personeel is om mensen niet structureel te belasten met overwerk – zo eenvoudig is onze vraag.  

“”Wij vragen om betaling voor werk dat nu wel van ons verwacht en door ons uitgevoerd wordt, maar dat niet vergoed wordt.””

Het zou toch niet zo moeilijk moeten zijn om te begrijpen dat dit een redelijke eis is vanuit het oogpunt van goed bestuur en van goed werkgeverschap. De bijdrage aan de samenleving is dan minder ziekte, minder burn-outs en andere ernstige consequenties van de roofbouw op academici, kleinschaliger en kwalitatief hoogwaardiger onderwijs en (nog) betere wetenschap. De maatschappij heeft er baat bij wanneer wetenschappelijk personeel voldoende tijd heeft om studenten en promovendi zorgvuldig te begeleiden en ook zelf zorgvuldig onderzoek te doen. Daarnaast is ook ongebonden onderzoek, de kritische beschouwing van huidige maatschappelijke vraagstukken, een noodzakelijk onderdeel van de democratische samenleving. Volgens de eerder aangehaalde studie van PwC is er op dit moment nog maar vier procent van de universitaire bekostiging beschikbaar voor ongebonden onderzoek. Daarmee staat onze democratie onder druk. 

Geld dat naar NWO gaat leidt tot extra werk 

Ons tweede standpunt is dat het geld integraal naar de universiteiten moet gaan. Het is helder dat er meer kapers op de kust zijn wanneer de benodigde anderhalf miljard eindelijk toegevoegd worden aan het macro-budget voor het WO. Meer specifiek heeft de nieuwe NWO-voorzitter Marcel Levi deze maand in een gesprek met sociale wetenschappers en geesteswetenschappers aangegeven dat hij graag een deel van dit geld via NWO zou willen verdelen. Levi staat bekend als voorstander van grote competitie in het wetenschappelijk onderzoek en ziet een minimale hoeveelheid onderzoekstijd voor alle docenten als een suboptimale allocatie van middelen.  

Dit debat hebben we echter twee jaar geleden al uitgebreid gevoerd met minister Van Engelshoven: de competitie is niet, zoals Levi denkt, lineair in verhouding tot productiviteit, maar is C-vormig – en we zijn al lang het optimale punt gepasseerd. We zitten in een dermate extreme vorm van competitie dat het niet langer productief is, laat staan dat het leidt tot tevreden wetenschappers. De enorme competitie maakt wetenschappers in Nederland überhaupt veel minder efficiënt, want we besteden heel veel tijd aan het schrijven en beoordelen van voorstellen die niet worden gehonoreerd door de lage slagingskansen bij NWO. Geld dat naar NWO gaat leidt tot extra werk. 

De keuze die de Nederlandse universiteiten hebben gemaakt met het nieuwe visiestuk Erkennen en Waarderen staat ook haaks op het centraal stellen van competitie. Erkennen en Waarderen gaat er, onzes inziens terecht, van uit dat waardering van een breder palet aan kwaliteiten, meer samenwerking en minder competitie, zal leiden tot een wetenschappelijke sector die het beter doet. Om deze redenen moet de benodigde jaarlijkse anderhalf miljard integraal naar de universiteiten (eerste geldstroom) gaan en niet naar NWO, sectorplannen of andere inefficiënte en tijdverslindende allocatiemechanismen.  

Beloon eerst arbeid die nu onbetaald wordt gedaan 

Ons derde standpunt betreft de vraag waaraan het geld dan binnen de universiteiten besteed moet worden. Wij vragen dat het integraal terechtkomt bij personeel dat kerntaken uitvoert en dat op dit moment niet kan doen zonder structureel onbetaald overwerk te leveren – dus voor zowel het belonen van het werk dat op dit moment onbetaald wordt gedaan als voor het aannemen van meer wetenschappelijk personeel.  

Daarbij moet men voor ogen houden dat het belang van de verwevenheid van onderzoek en onderwijs door alle partijen wordt erkend, maar op dit moment zeer zwaar onder druk staat. Primair moeten we hierbij denken aan de vele docenten die binnen hun aanstelling überhaupt geen tijd hebben voor onderzoek en die doorgaans deeltijdcontracten hebben, maar door hoge werkdruk en piekbelasting wel voltijds werken voor de universiteiten. Heel vaak zijn dit jonge wetenschappers op docentencontracten die na hun promotie nauwelijks tijd hebben om hun recent opgebouwde expertise bij te houden en genoeg te publiceren Onder hen is de nood het hoogst, zij werken massaal over.  

Het geld moet verder ten goede komen aan een de facto betere verhouding tussen onderzoek en onderwijs voor UDs, UHDs en hoogleraren, die vaak op papier 20-40% onderzoekstijd hebben maar ook hun hele 40-urige werkweek kwijt zijn aan onderwijs, dienstverlening, promovendibegeleiding, management en andere taken. Hun onderzoek doen zij noodgedwongen vaak bijna geheel in hun vrije tijd. Nederland heeft een veel ongunstiger model dan andere landen, waar het academische jaar doorgaans korter is, medewerkers zonder extra werk te leveren elke 3 jaar recht hebben op een half jaar onderzoeksabbatical en waar promovendibegeleiding als onderwijs wordt gezien en daarom deel uitmaakt van de onderwijsopdracht.  

Onderzoekers snakken naar ruimte en tijd 

Als de financiering rechtstreeks naar de uitvoering van het wetenschappelijke werk gaat, kan er ook rekening gehouden worden met de verschillen tussen disciplines. In sommige disciplines kan men onderzoek deels door anderen laten doen en vindt het onderzoek van vast wetenschappelijk personeel deels plaats door promovendi-begeleiding. Deze disciplines zouden er heel veel baat bij hebben om via de eerste geldstroom promovendi te kunnen aannemen en deze beter over de verschillende velden te verdelen dan nu middels individuele competitie gebeurt.  

Ook VIDI, VICI- of ERC beurshouders zelf benoemen vaak de noodzaak voor meer onderzoeksgeld via de eerste geldstroom. Ze vertellen dat ze blij ze zijn met hun vele promovendi, maar dat ze eigenlijk te weinig tijd voor hen hebben, en daarnaast zelf nauwelijks nog BA of MA- onderwijs kunnen geven omdat ze zich daaruit noodgedwongen hebben ‘uitgekocht’ in hun onderzoeksvoorstel. Ze zien hun directe collega’s in even belangrijke wetenschapsvelden veel moeite doen om ook maar een klein beetje onderzoek gedaan te krijgen. Zoals een VICI-beurshoudster op het gebied van filosofie, wiskunde en logica het formuleerde: het wetenschappelijk gebouw wordt door de huidige organisatie niet alleen mede gevormd, maar echt vervormd, met grote hoeveelheden geld in het ene veld en grote tekorten in het andere, even belangrijke veld.  

In andere disciplines is onderzoek helemaal niet delegeerbaar en hebben senior wetenschappers vooral zelf effectief onderzoekstijd nodig. Ten slotte speelt in veel wetenschappelijke velden ook een tekort aan ondersteunend personeel, laboratoriumcapaciteit en apparatuur; ook hiervoor is dringend adequate, op maat gesneden financiering via de eerste geldstroom nodig. Alleen wanneer het geld via de eerste geldstroom rechtstreeks bij de uitvoering van het wetenschappelijke werk belandt, kan optimaal financieel maatwerk voor alle wetenschappen geleverd worden.  

Kom nú over de brug 

Het moge helder zijn: het broodnodige budget mag niet naar prestigeprojecten gaan, niet naar nóg meer beheerspersoneel, niet naar mensen die zich met marketing en studentenwerving bezighouden en ook niet naar grotere beleidsruimte voor bestuurders. De universiteiten moeten het ook niet onnodig opsparen; er zijn wetenschappelijke docenten nodig die fatsoenlijk betaald worden, en die hebben geen boodschap aan sparen voor de toekomst. 

Wij roepen ten slotte journalisten en kamerleden op om kritisch te volgen wat het nieuwe kabinet over het herstel van de financiering voor het WO zal zeggen. Het moge uit het bovenstaande helder zijn dat het niet alleen gaat over het totale budget dat nodig is, maar evenzeer om de verzekering dat het geld op de juiste manier wordt besteed en op de juiste plekken terechtkomt.  


Alle auteurs zijn actief binnen WOinActie.

Yolande Jansen : 

Socrates-hoogleraar humanisme in relatie tot religie en seculariteit aan de Vrije Universiteit en Universitair Hoofddocent wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam.

Marijtje Jongsma : 

Universitair hoofddocent cognitieve neurowetenschappen aan de Radboud Universiteit en lid van het hoofdbestuur van de AOb.

Ingrid Robeyns : 

Hoogleraar Ethiek van Instituties aan de Universiteit Utrecht

Remco Tuinier : 

Hoogleraar Fysische Chemie aan de Technische Universiteit Eindhoven.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK