‘Huidig burgerschapsonderwijs laat te weinig ruimte voor andere opvattingen’

Nieuws | de redactie
15 december 2023 | Burgerschapsonderwijs is niet de enige manier om leerlingen en studenten democratische waarden bij te brengen. De huidige vorm laat echter weinig ruimte voor andere visies op democratie, onderwijs en de betrokkenheid van ouders en gemeenschappen bij de ontwikkeling van democratische vaardigheden. Dat schrijft promovendus Pieter van Rees (RUG) in zijn proefschrift. Met de geforceerde standaardisering en normalisering vormt het burgerschapsonderwijs een voorbeeld voor bredere problemen in het onderwijs, schrijft hij.
Beeld: Edmond Dantès

In zijn proefschrift onderzoekt Van Rees de wetenschappelijke bestudering van het democratische burgerschapsonderwijs in de Verenigde Staten en Nederland gedurende de afgelopen honderd jaar. De ontwikkelingen in die landen komen namelijk sterk overeen.  

Van Rees keek specifiek naar de interactie tussen de wetenschap enerzijds en het onderwijsbeleid en de onderwijspraktijk anderzijds. Daartoe analyseerde hij lesboeken voor maatschappijleer in de Verenigde Staten en Nederland alsook de discussies in het Nederlandse wetenschappelijke tijdschrift Pedagogische Studiën.  

Een verandering in de opvatting over burgerschapsonderwijs ging telkens gepaard met een veranderende opvatting over democratie, onderwijs en onderwijswetenschap, blijkt uit het onderzoek. “Deze verschillende domeinen bleken historisch niet los van elkaar te zien”, aldus Van Rees.  

Historische ontwikkelingen in opvatting en onderwijs 

Wetenschappelijke opvattingen over burgerschapsonderwijs zijn dus conceptueel en historisch gesitueerd. De Groningse promovendus onderscheidt meerdere tijdvakken met verschillende opvattingen over democratie en onderwijs. Zo was tussen 1920 en 1940 het ‘personalisme’ dominant, waarin democratie werd opgevat als een politieke cultuur die vrijheid en ontplooiing van het persoonlijk geweten stimuleerde en werd gekenmerkt door maatschappelijke pluraliteit.  

Tussen de Tweede Wereldoorlog en 1970 werd democratie meer opgevat als meritocratie en werd in de onderwijswetenschappelijke discussie sterker gehecht aan onderwijsgelijkheid. Democratisch onderwijs werd bijvoorbeeld uitgedrukt in termen van democratische basisvaardigheden die doelbewust ontwikkeld konden worden.  

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

De wekelijkse nieuwsbrief is nog korte tijd gratis te ontvangen. De voorwaarden vindt u hier.

In de lesboeken van die tijd werd democratisch burgerschap opgevat in termen van de ‘gewortelde persoonlijkheid’, het tegenovergestelde van een ‘massamens’. Leerlingen moesten vooral hun eigen persoonlijkheid ontdekken en ontwikkelen, in verbinding met een gemeenschap en waardensysteem.  

Later, vanaf de jaren ‘70, kwam onder andere het perspectief op onderwijs als weg naar een waarlijk democratische sociale orde. In onderwijsboeken stond ‘kritisch burgerschap’ centraal en werd de didactiek experimenteler. “Het idee was dat de noodzakelijk geachte omwenteling van de samenleving ook vroeg om een omwenteling van de verhoudingen in de klas”, schrijft Van Rees. “De boeken waren in deze periode ‘antiautoritair’ in vorm en inhoud.” 

Burgerschapsonderwijs vanaf 2000 

Vanaf 2000 stond de wetenschappelijke discussie expliciet in het teken van burgerschapsvorming met pleidooien voor het ontwikkelen van meetinstrumenten voor gewenste leeruitkomsten en nationaal beleid voor burgerschapsvorming, een stroming die zich voor dat jaartal al aandiende. “Democratie werd steeds meer opgevat als nationale eenheid en gedeelde loyaliteit aan een aantal centrale democratische waarden. Dit leidde uiteindelijk tot de invoering van dwingend onderwijsbeleid rondom burgerschapsvorming”, aldus Van Rees. 

In het Maatschappijleeronderwijs stond vanaf de jaren ’90 dan ook vooral de overdracht van eenduidige kennis en definities centraal. “Democratie werd gepresenteerd als gerealiseerd ideaal in Nederland en gedefinieerd in termen van individuele rechten, verkiezingen, belangenbehartiging en compromissen. De nadruk lag op de rechten en vooral plichten van de burgers.” 

Standaardisering en normalisering 

De democratische burgerschapsvorming in Nederland is gedurende de afgelopen eeuw steeds verder gestandaardiseerd en genormaliseerd, concludeert Van Rees. “Dat betekent dat het onderwijsbeleid, de onderwijswetenschap en de onderwijspraktijk rondom democratische vorming steeds meer georganiseerd zijn rondom een eenduidige en meetbare wetenschappelijke norm voor democratisch burgerschap.”  

De geschiedenis leert echter dat die wetenschappelijke opvattingen niet op zichzelf staan. Begrippen zoals ‘onderwijs’, ‘democratie’ en ‘democratisch burgerschap’ zijn niet eenduidig en werden in verschillende periodes verschillend begrepen en vormgegeven, zowel in de onderwijswetenschap als in de onderwijspraktijk. “Keer op keer bleek dat bepaalde politieke definities van democratisch burgerschap correspondeerden met specifieke pedagogische en didactische vormen.” 

Burgerschapsonderwijs draagt valse neutraliteit 

De Groningse promovendus uit dan ook scherpe kritiek op de huidige dominante vorm van burgerschapsonderwijs in Nederland. Die leunt op vermeend neutraal wetenschappelijk bepaalde leeruitkomsten, maar die neutraliteit wordt door de geschiedenis weersproken, betoogt hij. “Net zoals haar voorgangers is de huidige wetenschap rond burgerschapsonderwijs conceptueel en historisch gesitueerd”, schrijft hij.  

Dat betekent niet dat de dominante opvattingen verwaarloosbaar zijn, maar het moet wel duidelijk zijn dat ze uitgaan van een bepaalde visie op democratisch burgerschap en onderwijs. “Er waren en zijn andere kaders die niet minder ‘objectief’ of ‘democratisch’ zijn dan de huidige dominante opvatting”, aldus Van Rees.  

Zo wordt democratisch burgerschap nu gezien als elk ander onderwijsdoel, wat het debat erover vernauwt tot discussies over efficiëntie of precieze definities van kennis, vaardigheden en houdingen die leerlingen moeten opdoen. Het proefschrift toont echter talloze andere perspectieven op democratisch onderwijs die bijvoorbeeld meer nadruk leggen op een gemeenschappelijke basis, democratisering van het onderwijs of gelijke toegang. Het predicaat ‘wetenschappelijk bepaald’ dat aan de huidige leerdoelen wordt toegekend laat echter weinig ruimte voor afwijkende visies op democratie en onderwijs, schrijft de promovendus.  

Risico op school als instituut van de staat 

Een ander manco van de heersende visie op burgerschapsonderwijs betreft de rol van ouders. Die worden slechts gezien als ‘contextuele factoren’ die een positieve of negatieve invloed hebben op de burgerschapsvaardigheden van leerlingen. “Hun status als autonome pedagogische actor is dus vervangen door een positie die relatief is aan de positie van de school en de staat”, schrijft Van Rees. Ook scholen en leraren worden gezien als al dan niet succesvolle overbrengers van het ‘wetenschappelijk bepaalde’ beleid.  

De huidige benadering van burgerschapsonderwijs, gesteund door een bepaalde stroming binnen de onderwijswetenschap, brengt het risico met zich mee dat scholen instituten van de staat worden en de pedagogische rol van ouders en gemeenschappen overschaduwen, waarschuwt de promovendus. 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK