“Huidige staat van praktijkgericht onderzoek in hbo is maatschappelijk onaanvaardbaar”

Nieuws | de redactie
8 januari 2024 | Het hbo-onderzoek wordt te veel gestuurd richting de ontwikkeling van generieke kennis, heeft te weinig verbinding met het onderwijs en mist aansluiting bij praktijkgericht onderzoek dat elders wordt gedaan. Daardoor dragen hogescholen nauwelijks bij aan de beantwoording van de vraag naar zowel onderzoek als onderzoekers in Nederland en blijven hbo-studenten verstoken van vaardigheden die zij in hun latere beroepspraktijk nodig hebben. Dat zegt Pieter Verschuren, emeritus-hoogleraar van de Radboud Universiteit. Hij pleit voor een transformatie van het praktijkgericht onderzoek in het hbo.

In de afgelopen twintig jaar hebben Nederlandse hogescholen een aanzienlijke transformatie ondergaan door de integratie van wetenschappelijk praktijkgericht onderzoek in hun structuren en curricula. Er zijn echter redenen tot zorg over de wijze waarop dit gebeurd is, stelt Pieter Verschuren, emeritus-hoogleraar in de onderzoeksmethodologie aan de Radboud Universiteit, in een recent gepubliceerd artikel getiteld ‘Onderzoek in het hbo: Operatie gelukt, patiënt overleden’ 

In de laatste twee decennia zijn hogescholen niet alleen druk bezig geweest om het fenomeen ‘wetenschappelijk onderzoek’ in de organisatie te incorporeren, ze ontwikkelen zich ook als instituten die hun studenten onderzoekcompetenties bijbrengen. Dit doen zij door hun curricula te aan te vullen met vakken die zijn gericht op het leren uitvoeren van onderzoek. 

Zijn de lovende woorden van Huib de Jong wel terecht? 

Huib de Jong, waarnemend voorzitter van het Regieorgaan SIA, is zeer positief gestemd over die ontwikkeling. Hij zei: “De evaluaties van Regieorgaan SIA zijn zeer lovend geweest, net als een bredere evaluatie van het onderzoek bij hogescholen. De ontwikkeling is dan ook formidabel geweest.” Verschuren stelt de juistheid van die positieve oordeel echter ter discussie. 

Word abonnee!

Alleen met uw bijdrage kan ScienceGuide bestaan. Word abonnee voor slechts €85 per jaar (incl. 9% BTW), ontvang 50 keer per jaar de nieuwsbrief en draag bij aan een onafhankelijk platform voor het hoger onderwijs.

De definitie van praktijkgericht onderzoek is namelijk niet onomstreden, schrijft hij. Volgens de Nijmeegse emeritus-hoogleraar is het vinden van een definitie die het hele spectrum van dit fenomeen omvat en tegelijkertijd informatief en helder is, een hachelijke zaak vanwege de diversiteit en complexiteit ervan. 

Kenmerken van praktijkgericht onderzoek 

Verschuren benadrukt dat praktijkgericht onderzoek zich richt op het ondersteunen of verbeteren van doelgericht menselijk handelen, variërend van probleemoplossing tot innovatie. Centraal in dit onderzoek staat de ‘verandercyclus’, een model dat het wetenschappelijk onderbouwde proces van verandering beschrijft door vijf fasen te onderscheiden: het formuleren van een doel, de inventarisatie van eisen, het ontwikkelen van een aanpak, de implementatie en de evaluatie. 

Daarnaast stelt hij vast dat er in Nederland honderdduizenden mensen buitenom het hbo betrokken zijn bij praktijkgericht onderzoek. Dit omvat bijvoorbeeld onderzoek door overheden, zoals beleidsonderzoek, wat waarschijnlijk de meest voorkomende vorm van praktijkgericht onderzoek in Nederland is. Ook veel private bedrijven voeren praktijkgericht onderzoek uit, bijvoorbeeld om hun productie te optimaliseren. Organisaties zoals het CBS, CPB, OVV, PBL, RIVM, SCP, TNO en WODC voeren professioneel praktijkgericht onderzoek uit, schrijft Verschuren. Ook op universiteiten wordt in toenemende mate praktijkgericht onderzoek uitgevoerd, al dan niet in opdracht van externe opdrachtgevers. 

Significante discrepanties binnen het hbo-onderzoek 

Verschurens onderzoek naar de huidige praktijk in Nederland omvat een zorgvuldige selectie van twintig relevante publicaties over ‘praktijkgericht onderzoek’. Daaronder bevinden zich interviews, visiestukken van de Vereniging Hogescholen en onderzoekspublicaties die zijn geselecteerd op basis van hun actualiteit in de afgelopen 15 jaar. Deze publicaties onthullen een tendens naar generieke kennis, een focus op algemeen geformuleerde onderzoeksobjecten, een preoccupatie met bruikbaarheid en een gebrek aan nadruk op het leren van onderzoeksvaardigheden bij studenten, stelt Verschuren. Deze trends suggereren volgens hem significante discrepanties binnen het hbo-onderzoek die de effectiviteit en relevantie ervan in twijfel trekken. 

Volgens Verschuren ontstonden de problemen al in 2007, toen de Vereniging Hogescholen – destijds nog de HBO-raad – de volgende definitie poneerde: ‘Het onderzoek aan hogescholen is onderzoek dat is geworteld in de beroepspraktijk en dat bijdraagt aan de verbetering en innovatie van die beroepspraktijk’. Deze invloedrijke doch vage stellingname zette de discussie over de ontwikkeling van praktijkgericht onderzoek in het Nederlandse hbo volgens de Nijmeegse emeritus-hoogleraar op het verkeerde spoor, met verwarring misverstanden en onzekerheid tot gevolg. Die problemen spelen volgens hem tot op de dag van vandaag. 

Hbo-professionals niet op de hoogte van bestaand praktijkgericht onderzoek 

De meeste kritiek lijkt gericht op Daan Andriessen, lector professionalisering van het praktijkgericht onderzoek in het hbo en van het onderwijs in onderzoekend vermogen aan de Hogeschool Utrecht. Verschuren merkt op dat Andriessen specifieke kennis lijkt af te wijzen. Hij citeert Andriessen: “In het hbo doen we onderzoek dat moet leiden tot generieke kennis”. Verschuren interpreteert dit als een zeker dedain voor specifieke kennis. Andriessen stelt zelfs expliciet dat een voorkeur voor generieke kennis in het hbo-onderzoek soms gepaard gaat met een afwijzing van specifieke kennis als hij schrijft: “Ergens in het veld een probleem oplossen is niet voldoende, het onderzoek van lectoraten moet leiden tot kennis die een bredere toepassing heeft dan het geval waarin het is ontwikkeld.” 

Dergelijke formuleringen geven niet bepaald het beeld van hbo-professionals die met hun onderzoek het eigen doelgerichte handelen (leren) ondersteunen, merkt Verschuren op. Deze opvattingen sluiten volgens hem ook niet aan bij de meerderheid van het praktijkgericht onderzoek dat in Nederland plaatsvindt. In de twintig geselecteerde publicaties over onderzoek in het hbo wordt nauwelijks naar deze grote praktijkgerichte onderzoekspraktijk buiten het hbo verwezen. “Sterker nog”, zegt Verschuren, “de meeste hbo-professionals die ik in de afgelopen decennia heb ontmoet, waren niet eens op de hoogte van dit onderzoek, of zich er in ieder geval niet van bewust.” 

Onderwijs en praktijkgericht onderzoek zijn gescheiden werelden 

In de bestudeerde publicaties ziet Verschuren weinig aandacht voor noch het leren onderzoeken door studenten, noch de relatie tussen dit leren en het hbo-onderzoek. Dit blijkt uit het feit dat woorden als ‘student’ en ‘onderwijs’ slechts sporadisch en in de meeste gevallen zelfs helemaal niet in de publicaties voorkomen. Dit wijst erop dat onderwijs en onderzoek binnen hbo-instellingen nog te vaak als twee gescheiden werelden worden beschouwd, concludeert Verschuren. 

De emeritus-hoogleraar concludeert daarom dat er niet alleen een kloof bestaat tussen de praktijk van praktijkgericht onderzoek in Nederland en het onderzoek binnen het hbo, maar evenzeer tussen dit onderzoek en de behoeften van studenten in hun latere beroepspraktijk. Hij stelt dat hbo-instellingen daardoor slechts beperkt kunnen bijdragen aan de behoefte aan praktijkgericht onderzoek in Nederland, en daarmee ook aan de rekrutering van jonge onderzoekers voor afdelingen, instellingen en organisaties die zich met dergelijk onderzoek bezighouden. 

Een focus op specifieke kennis 

De Nijmeegse hoogleraar pleit daarom voor een heroriëntatie in het hbo-onderzoek. Hij benadrukt de noodzaak van een grotere nadruk op specifieke kennis en concrete handelingsdoelen. Verder onderstreept hij het belang van interne validiteit van onderzoek voor het verbeteren van de kwaliteit ervan. Dit impliceert een focus op specifieke kennis en concrete handelingsdoelen die regelmatig in beroepspraktijken voorkomen. 

Er is volgens hem ook meer aandacht nodig voor de interne geldigheid van hbo-onderzoek. Door de nadruk op deze validiteit bij de deskundigheidsbevordering van lectoren en docent-onderzoekers kan volgens hem aanzienlijke winst in de kwaliteit van onderzoek worden behaald. Verschuren wijst erop dat in het hbo vaak wordt gedacht dat hbo-onderzoek geheel nieuw is en een nieuwe methodologie vereist. Hij stelt echter dat het tegendeel waar is. Bij adequaat praktijkgericht onderzoek draait het vooral om interne validiteit, een onderwerp waarover volgens hem al uitgebreid is geschreven. Het is van cruciaal belang dat hbo-studenten en -docenten zich hierin verdiepen en zich deze kennis eigen maken, aldus Verschuren. 

In zijn slotsom concludeert Verschuren nogmaals dat de huidige ontwikkelingen in het onderzoek binnen hbo-instellingen nauwelijks bijdragen aan de vraag naar onderzoek en onderzoekers in Nederland. Daarnaast missen hbo-studenten essentiële vaardigheden die zij nodig hebben in hun latere beroepspraktijk. ‘Beide situaties zijn maatschappelijk onaanvaardbaar,’ stelt hij. 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK