Neem promovendi serieus en doe onderzoek

Het PNN reageert op de minister die hun onderzoek afdoet als broddelwerk

Opinie | door Rolf van Wegberg & Marten van der Meulen
26 oktober 2017 | Het Promovendi Netwerk Nederland betreedt de arena van het promovendidiscours en reageert op de minister. Zij ziet geen reden om aan te nemen dat er met contracten van promovendi gesjoemeld wordt. Het PNN vindt van wel en dringt aan op een gedegen onderzoek.

U leest hier de bijdrage van het PNN.

In haar antwoord op de Kamervragen van GroenLinks Kamerlid Zihni Özdil naar aanleiding van de Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi is de minister stellig: ze herkent zich niet in het geschetste beeld. Volgens haar zouden de arbeidsomstandigheden van promovendi niet slecht zijn en al helemaal niet verslechteren. Maar de antwoorden van de minister deugen niet: ze baseert zich op feitelijke onjuistheden, spreekt zichzelf tegen en ze geeft alternatieve verklaringen die niet onderbouwd worden – en die ook niet juist zijn – zo blijkt uit ons onderzoek.

Lees hier de Kamervragen van GroenLinks-Kamerlid Zihni Özdil en de antwoorden van demissionair minister Bussemaker.

Iedereen die in de wetenschap werkt kent de verhalen over promovendi die korte contracten krijgen, die in de weekenden doorwerken, hun proefschrift afmaken na het aflopen van hun contract. Veel van deze verhalen komen het PNN ter ore. Maar zulke verhalen leveren enkel anekdotisch bewijs: om erachter te komen of er sprake is van een structureel probleem moet er onderzoek worden gedaan.

Dat is dan ook precies wat het PNN tracht te doen: op basis van eigen onderzoek is afgelopen september de tweede ‘Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi’ verschenen. Deze monitor is het enige onderzoek dat wordt gedaan naar de arbeidsvoorwaarden van promovendi in Nederland. Op zich is dat een kwalijke zaak, maar de manier waarop het vervolgens wordt geïnterpreteerd is nog kwalijker.

Feitelijke onjuistheden

De minister stelt dat “bijna 90%” van de vacatures in ons onderzoek, zowel in 2015 als in 2016, vierjarige fulltime-contracten betreft. Dit kan niet worden geconcludeerd op basis van ons onderzoek. Promovendi kregen zowel in 2015 als in 2016 in slechts 83% van de gevallen een vierjarig contract aangeboden. Een deel daarvan was bovendien ook nog parttime, waardoor het totale aantal vierjarige fulltime-contracten nog lager uitkomt

De minister poneert dat observaties uit twee opeenvolgende jaren niet genoeg zijn om een trend te duiden. Volgens haar kan het PNN dus niet stellen dat het aandeel ‘dubieuze contracten’ is toegenomen. Voor onze ‘Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi’ bekeken wij in totaal 1481 vacatures uit het jaar 2016, tegenover 1451 vacatures uit 2015. Wij becijferden dat 10,1% van de vacatures in 2015 en 14,2% in 2016 een ‘dubieus’ contract betreft, gedefinieerd als een aanstellingsduur korter dan vier jaar of een vierjarig contract met een aanstelling van minder dan 1 fte. We spreken niet van een trend, maar dat het aantal dubieuze contracten is toegenomen staat buiten kijf

Daarnaast plaatst de minister vraagtekens bij de methode van ons onderzoek: zij stelt dat enkel naar vacatures kijken niet valide is. Ze stelt letterlijk dat “Op basis hiervan niets te zeggen over de afspraken die daadwerkelijk tussen een werknemer en een werkgever worden gemaakt.” De minister heeft in zoverre gelijk dat een vacature niet per se hetzelfde is als het daadwerkelijke contract. Maar als promovendi mogen wij ervan uitgaan dat een vacaturetekst de intentie van de werkgever uiteenzet en dat daarmee het arbeidsaanbod wordt gereflecteerd.

Ten slotte stelt de minister dat het “onduidelijk is of dit alle vacatures betreft.” Dat is wat ons betreft niet onduidelijk: het is zeker dat dit niet alle vacatures betreft. Maar wel kunnen we zeggen dat als wij bijna 1500 vacatures in een jaar kunnen analyseren, en de jaarlijkse instroom rond de 5000 ligt, we nog steeds een aanzienlijk deel bekijken.

De verdeling van de vacatures over de universiteiten duidt ook op een representatieve groep. De signalen moeten dus wel degelijk serieus worden genomen. Bovendien: zelfs als de 250 vacatures die wij als ‘dubieus’ hebben geïdentificeerd de enige zijn, dan zijn dat er nog steeds 250 te veel. Dit staat los van of wij naar een deel of naar het geheel kijken: ieder dubieus contract is er een teveel.

Tegenstrijdigheden

De gemiddelde promotieduur ligt op meer dan vijf jaar, slechts een kwart van de promoties wordt binnen vier jaar afgerond (bron: Promoveren in Nederland, Rathenau Instituut 2014). Als wij stellen dat enkel de contracten onder de vier jaar dubieus zijn, dan zijn we nog vriendelijk: 75% van de vierjarige contracten resulteert namelijk óók in over- of doorwerken, bijvoorbeeld in de WW.

Dit brengt promovendi in een lastig parket. Ga je op je strepen staan en stop je met je promotieonderzoek? Of ga je niet drie of vier jaar hard werken weggooien en werk je dan maar door zonder arbeidscontract in de WW? Veel promovendi kiezen noodgedwongen voor het laatste. En dat voelt niet alleen raar, dat is het ook; feitelijk plegen deze promovendi ook nog eens uitkeringsfraude door werkzaamheden voor hun ‘werkgever’ uit te voeren in de WW. Maar ze kunnen niet anders.

Alternatieve verklaringen

De minister stelt: “de dienstverbanden van drie jaar zijn over het algemeen een vervolg op een (tweejarige) researchmaster”, zonder daarbij een onderbouwing te geven dat dit ‘maatwerk’ ook daadwerkelijk zo wordt bewerkstelligd. Gelukkig hebben wij onderzoek gedaan, en kunnen we dus precies kijken of dit waar is.

We bekeken de vacatures voor driejarige promovendi contracten (N=129) en analyseerden of er sprake was van ‘maatwerk’. Als deze vacatures maatwerk zouden betreffen zijn, zou de vacature-tekst vermelden dat je alleen kunt solliciteren als je een research-master hebt afgerond. Hier is echter helemaal geen sprake van. Slechts in 16,3% van de gevallen werd een research-master vermeld als vereiste in vacaturetekst.

Kortom, driejarige contracten zijn over het algemeen helemaal geen maatwerk, maar een bewuste keuze van een universiteit om een jonge wetenschapper een driejarig contract te bieden en daarbij op de koop toe te nemen dat dit proefschrift statistisch gezien vaak niet binnen die tijd kan worden afgerond.

Onderzoek

We schreven het al: de minister vindt dat we breder onderzoek moeten doen. Wij zouden niets liever willen, maar we kunnen het niet. De reden is simpel: om breder onderzoek te doen hebben we meer data nodig. Die data moet van de universiteiten zelf komen. Maar die data krijgen we niet.

Eenzelfde probleem speelt bij het onderzoek naar de psychische gesteldheid van promovendi. Ook daar moet meer onderzoek naar worden gedaan, maar ook daar willen universiteiten niet aan. Het is onnodig, niet noodzakelijk, of ‘het is bij ons helemaal niet erg’. Dit levert een bizarre situatie op: alle verantwoordelijke partijen, van minister tot universiteit, willen meer onderzoek, maar niemand begint eraan. Het PNN wil dit onderzoek wel uitvoeren, en doet dit ook, maar krijgt vervolgens te horen dat het gedane onderzoek niet deugt. Best onwetenschappelijk eigenlijk.

Rolf van Wegberg is voorzitter van het PNN en Marten van der Meulen is bestuurslid Arbeidsvoorwaarden.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK