Ingenieur moet weer leidend worden

Nieuws | de redactie
25 januari 2010 | De instroom in de technische opleidingen is flink gegroeid, mede dankzij het WO-Sprint programma. Nu het rendement nog, vindt TU Delft-bestuurder Paul Rullmann. “De samenleving heeft namelijk veel meer ingenieurs nodig, ook op leidende posities.”



Gemiddeld 7 jaar studeren is te lang

“Ik vond het verhaal van Dirk van Damme heel mooi. 60% van de studenten haalt in hethoger onderwijs zijn of haar eerste studie. 40% haalt het niet. Die40% komt vaak toch wel ergens in het hoger onderwijs terecht, maarde eerste keuze was niet goed. Daarbij moet je wel onderscheidmaken: van die 40% heeft 20% waarschijnlijk te hoog gegrepen ofniet goed gekozen. Dat is voor henzelf vervelend, maar ook voor deopleiding die in hen investeert. De andere 20% moeten we onszelfaanrekenen. Door betere begeleiding, beter onderwijs en meerdifferentiatie wil ik hen erbij trekken.”

Rullmann is het met Sminia eens dat rendementen fors omhoog moeten. “Onze grootsteuitdaging is de verhoging van het rendement, de tweede is destudieduur. Als studenten binnen zijn, moeten ze zo snel mogelijkweten dat ze hier goed zitten. Maar we moeten ook naar studieduurkijken. Een bachelor plus masterstudie in Delft duurt officieel 5jaar. Gemiddeld doen studenten er 7 jaar over. Als 7 jaar hetmaximum zou zijn, was ik heel tevreden. Maar het is het gemiddelde.Hoe komt dat? Er zijn verschillende factoren. Voor sommigestudenten is de studie echt moeilijk, veel studenten hebbenbijbanen, vaak doen studenten er ook allerlei activiteiten naastzoals bestuursactiviteiten. Dat is op zich ook prima, daar lerenstudenten van. Maar 7 jaar is wel het maximum, daarna wordt hetvoor henzelf ook vervelend, dan zouden ze echt aan het werk moetenwant dan nemen ook hun maatschappelijke kansen af.

We proberen het rendement te verhogen en de gemiddeldestudieduur te verlagen door verleiding en beperking. Met eenverleidingsstrategie kun je studenten naar college krijgen: goedonderwijs, projecten, een gevarieerd programma. Dat gaat heel goed,al kan het natuurlijk altijd beter. Er zijn ook nog altijd weldocenten die het als een bewijs van eigen kwaliteit zien als maar30% van de studenten de eerste keer voor een tentamen slaagt. Datworden er steeds minder, maar van die cultuur moeten we gewoonhelemaal af. Ook is persoonlijk contact belangrijk. Voor studentenis het heel belangrijk dat ze zich gekend weten. In Delft hebben wehet ideaal van de zelfstandige, initiatiefrijke ingenieur die je omeen boodschap kunt sturen. De achterkant daarvan is dat je zelfvoor je zaak moet opkomen en dat de student die daar minder goed inis, snel uit het zicht verdwijnt. Daar moeten we veel aandacht aanbesteden.”

Regels en prikkels

“Ook door regels proberen we de studieduur te beperken. Denkdaarbij aan het bindend studieadvies, de harde knip, beperking vanhet aantal keren dat je herkansingen kunt doen. Zonder grenzen geendruk.

Lastig bij het verminderen van de gemiddelde studieduur is weldat het al 20 jaar zo is. Veel ouders vinden het prima dat dekinderen lang studeren, velen van hen hebben zelf ook langgestudeerd. ‘Laat die kinderen toch genieten.’ Ook docenten vindenhet vaak niet erg als studenten langer studeren, want dan hoeven zezich in hun studieaanbod ook niet te beperken. En na de studiekomen de studenten soms bij werkgevers terecht die ook zo langgestudeerd hebben en zeggen: ‘ik hoop dat je er toch wel langer dan5 jaar over gedaan hebt?’ Het beeld dat voor een goede rijping destudie heel lang zou moeten duren, wordt door heel veel mensen instand gehouden. Maar dat beeld is onterecht. En zo’n langestudieduur wordt niet meer geaccepteerd door de maatschappij.

Financiën zouden een studieprikkel kunnen zijn, maar dat isnauwelijks aan de orde. Studenten betalen slechts een fractie vande echte kosten en hebben geen besef van wat hun onderwijs echtkost. Het voordeel van ons systeem is dat het heel toegankelijk is;het nadeel is dat de relatie tussen de kosten en de bijdrage van destudent volstrekt zoek is.”

De eeuw van de ingenieur

Volgens Rullmann wordt de 21e eeuw de eeuw van deingenieur. “Persoonlijk denk ik dat de uitdagingen van deze eeuwzoveel technologie vragen, dat de ingenieur belangrijker wordt.Denk alleen maar aan het energievraagstuk, het klimaat, onzegezondheid, de steeds complexere infrastructuren.”

Hij vindt ook dat er meer ingenieurs nodig zijn opleidinggevende posities. “Op ministeries kwam je ingenieurs vroegertegen op alle niveaus. Nu vooral op het uitvoerende niveau en in deprojectleiding. Maar veel minder op bestuurlijk niveau, daar heb jevooral bestuurskundigen en sociologen. Ik zeg het met schaamte,want ik ben zelf een socioloog. Je hebt ze allebei nodig.”

Een gebrek aan ingenieurs in het bestuur leidt paradoxaal genoegtot een overschatting van de techniek. “Ingenieurs kunnen nachtenwakker liggen van de aanleg van zo’n metrolijn, die lopen tegenallerlei praktische problemen aan en vragen zich voortdurend af ofhet wel gaat passen, of het wel gaat lukken wat ze bedacht hebben.Bestuurskundigen en sociologen denken daarentegen dat de aanleg vaneen metrolijn zo gepiept is. Ze hebben dan ook geen idee van dekosten, denken dat het best wat goedkoper kan. En ze gaan zich paszorgen maken als hun huis verzakt.”

Talen spreken

Dat ingenieurs zo weinig bij het bestuur betrokken worden, ligtook wel een beetje aan henzelf, vindt Rullmann. “Ingenieurs moetengevoel krijgen voor de context waarin ze opereren, voorbesluitvorming, voor duurzaamheid. Als ze niet begrepen worden,hebben ze de neiging te denken: ‘Dat heb ik al gezegd, ik zeg hetniet nog een keer.’ Ze sluiten zich snel op in hun eigen wereld,een wereld met een eigen taal. Die eigen taal beschermt, maarbeperkt ook. Ingenieurs moeten ook andere talen leren spreken enrekening houden met de manier waarop de samenleving op technischevernieuwing reageert. Omgekeerd hebben bestuurskundigen de neigingom een rotsvast vertrouwen te hebben in de techniek, om te denken:dat redt die technicus wel. Het is belangrijk dat ook debestuurskundige gevoel heeft voor bèta, niet alleen omdat hijstatistiek nodig heeft om bestuurskundige onderzoeken teinterpreteren, maar ook om te kunnen snappen waar een ingenieur meebezig is.”

Wat werkt en wat niet werkt

“Door stimulans van het Platform Bèta Techniek zijn veelwaardevolle contacten tussen universiteiten en middelbare scholenontstaan. Het Platform Bèta Techniek heeft buitengewoon goed werkgedaan, ook door de wijze waarop de subsidies worden toegekend.Zeker het oorspronkelijke idee sprak me aan, dat je een eigen planschreef dat aansloot bij je eigen missie en ambities. Op basisdaarvan kreeg je geld, dan kwam er vervolgens een review en extrageld als je je doelstellingen haalde. Dat vind ik een mooi systeem,gebaseerd op vertrouwen. Het Platform is ook het enige voorbeelddat ik ken met die werkwijze. Meestal gaat het omgekeerd: eenorgaan stelt subsidiecriteria op en daar moet je dan naartoe gaanschrijven. De manier waarop het Platform dat doet, is echt veelbeter.

Geld van het Platform Bèta Techniek is bedoeld om iets op tezetten wat daarna uit zichzelf doorgaat. Je creëert een nieuw paddat zoveel oplevert dat je het daarna ook zonder subsidie wiltcontinueren. Je ziet dat in heel veel van de netwerkconstructiesdie we hebben gevormd met middelbare scholen. Vanuit de TU zit daarook coördinerende kracht op. Denk aan het Bètaknooppunt, het JuniorCollege, maar ook aan de meisjeskampen, de eindexamentrainingen ende PAL, de Persoonlijk Assistent van de Leraar. Die activiteitengaan ongetwijfeld door, dat zijn succesvolle voorbeelden. Maar erzijn ook activiteiten die je eenmalig doet, denk aan projectensamen met middelbare scholieren, van die wedstrijdachtige dingen.De ene keer is het leuk en denk je: dat kan volgend jaar zo weer,de andere keer levert het minder op en gaat er te veel geldinzitten.

Dat geldt ook voor wat je binnen de organisatie doet. Weproberen het onderwijs te verlevendigen, samenwerkingsprojecten opte zetten, keuzevakken toe te voegen. De ene keer lukt dat, deandere keer zie je dat de oplossing die bedacht is te systeemachtigis. Voor je het weet past de oplossing niet bij de docent.

Neem IT in het onderwijs: het is een heel gezoek wat wel werkten wat niet. We hebben in 3TU-verband gezamenlijkemasteropleidingen opgezet, zoals Construction Management andEngineering en Embedded Systems. Aanvankelijk was het idee dat eenstudent de basis deed op de eigen instelling en voor specialisatienaar een van de andere technische universiteiten kon gaan. In depraktijk blijkt echter dat mensen nauwelijks heen en weer reizen,ze zijn honkvast. Nu geven we daarom virtuele colleges. Via eenscherm kun je het college op je eigen universiteit volgen, met dePowerpointpresentatie ernaast en de mogelijkheid om vragen testellen. Het is een proef die net draait. De reacties zijnenthousiast, de didactische overdracht is net zo goed als bij eenlive college.

Ook de komende jaren moet er nog extra in bèta en techniekgeïnvesteerd worden. Het feit dat het Platform Bèta en Techniekstimuleert dat universiteiten en voortgezet onderwijs met elkaar omde tafel gaan zitten, levert veel op, maar het is nog te vroeg omte zeggen: dat lukt verder wel vanzelf. Systemen hebben de neigingzich op zichzelf te richten. Er zijn mooie dingen in gang gezet,maar als bepaalde sleuteldocenten weggaan, is er nog niet degarantie dat het vanzelf doorgaat, zover zijn we nog niet. Desubsidie die er nu ingestopt wordt levert heel veel activiteitenop, ook omdat universiteiten en hogescholen er zelf altijd geldbijleggen. Subsidie werkt zo als een motortje.”

 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK