Selectie is niet eerlijker geworden door decentrale selectie

Interview | door Sicco de Knecht
6 maart 2018 | “Decentrale selectie is nu oneerlijk, opleidingen zijn niet in staat gesteld om het eerlijker te doen dan vroeger.” De onlangs ingevoerde verplichte decentrale selectie heeft opleidingen taken gegeven waar ze niet op toegerust zijn. Dat blijkt uit het afstudeeronderzoek van Yvonne Rouwhorst.
Yvonne Rouwhorst en Sebastiaan Steenman

Kort geleden won Yvonne Rouwhorst de LSVb scriptieprijs voor haar afstudeeronderzoek naar decentrale selectie. In haar onderzoek stelde ze opleidingscoördinatoren, onderwijsdirecteuren en beleidsmakers de vraag hoe zij tot hun decentraal selectiebeleid komen, of kortweg: ‘waarom doe je wat je doet?’. Haar onderzoek maakt onderdeel uit van het proefschrift van Sebastiaan Steenman waarin focus ligt op selectie.

De uitkomst van het onderzoek van Rouwhorst is opvallend. Degenen die verantwoordelijk zijn voor decentrale selectie hebben lang niet altijd een beeld van wat voor soort studenten ze eigenlijk willen binnenhalen met hun selectie. “Sebastiaan en ik zijn het lang niet altijd eens over het nut en de noodzaak van decentrale selectie,” vertelt Rouwhorst, “maar wel wat betreft de zorgen die de conclusies van het onderzoek oproepen.”

Verrast en teleurgesteld

Steenman en Rouwhorst zijn er als de kippen bij om toe te geven dat hun steekproef niet ‘willekeurig’ is geweest. “We hebben juist verschillende typen opleidingen van verschillende instellingen willen spreken,” licht Steenman toe, “We hebben een verkennend onderzoek uitgevoerd, maar wat we terugkrijgen is wel illustratief.” Rouwhorst benaderde 23 van de 42 universitaire opleidingen met een decentrale selectie, 19 zeiden er uiteindelijk toe en met hen vonden er diepte-interviews plaats – een fikse klus voor een masterscriptie zegt Steenman.

“Het feit dat er ook opleidingen niet mee wilden werken aan interviews intrigeert me nog steeds,” vertelt Rouwhorst die op dat punt gelijk bijval krijgt van haar begeleider. Steenman drong er dan ook op aan dit te benoemen in de scriptie van Yvonne. Ook een aantal van de opleidingen die wel meededen aan het onderzoek hadden behoefte aan enige garanties: “we hebben veel moeten bellen en e-mailen om mensen gerust te stellen.”

““Het feit dat er ook opleidingen niet mee wilden werken aan interviews intrigeert me nog steeds,” “

Yvonne Rouwhorst

“Of opleidingen uiteindelijk het achterste van hun tong hebben laten zien kan ik natuurlijk niet zeggen, maar ze hebben wel veel zaken gedeeld.” De interviews die Rouwhorst afnam deden naar eigen zeggen haar oren klapperen. “Ik was echt in een constante staat van verbazing”. Er waren ook opleidingen die, achteraf, ‘off the record’ nog wel even door wilden praten met Rouwhorst. “Je begrijpt natuurlijk wel dat ik je niet alles on the record kan vertellen, kreeg ik dan terug” zegt ze.

Rouwhorst oordeelt echter niet al te hard over de opleidingen die ze sprak. De grote vrijheid die instellingen kregen ging namelijk lang niet altijd gepaard met inhoudelijke en praktische ondersteuning, zo blijkt uit de interviews. “Dat, in combinatie met een sceptische houding tegenover het beleid, is geen goed uitgangspunt voor goed beleid.”

Ook Steenman moet toegeven “verrast en ook wel echt teleurgesteld” te zijn over wat er terugkwam aan overwegingen die opleidingen bij de decentrale selectie hebben. “Het idee achter die selectie was dat je het kunt gebruiken om je te profileren, en aan te geven naar wat voor soort studenten je zoekt.”

Steenman is bij zijn eigen opleiding betrokken bij de selectie Uiteraard was de betreffende opleiding bestuurs- en organisatiewetenschap van de Universiteit Utrecht uitgesloten van deelname bij het onderzoek. en gelooft in de aanpak die daarbij gekozen is. “Zo’n selectie moet wat mij betreft, net als gebruikelijk is bij toetsing, dan ook zeer transparant zijn. Een opleiding moet weten wat deze beoogt en moet dit communiceren richting aankomende studenten.”

Het lot bepaalt nog steeds bij decentrale selectie

Het nieuwe beleid dat in september 2017 inging vindt zijn oorsprong in gevoelens vanuit de samenleving dat loting oneerlijk zou zijn. Voormalig minister Bussemaker probeerde daaraan tegemoet te komen. Op de vraag wat beoogd wordt met de decentrale selectie schreef zij in een Kamerbrief: “Voor de aspirant-studenten betekent dit dat de geluksfactor niet langer meespeelt in het al dan niet toegelaten worden tot een numerus fixusopleiding”.

Op basis van haar scriptie concludeert Rouwhorst dat van deze doelstelling uiteindelijk weinig terecht is gekomen. “Op de vraag wat de opleidingen hebben pogen te voorspellen was het antwoord vaak ‘studiesucces’. Maar als je vervolgens doorvraagt welke studenten er dan niet in hun opleiding thuishoren dan kom je niet tot de kern.” De meeste opleidingen slaan die stap ‘wat wil ik voorspellen en waarom?’ over. Rouwhorst: “ze grijpen meteen naar de instrumenten”.

Kantel de selectie in het hoger onderwijs

In zekere zin gaat het praten over selectie in de ervaring van begeleider Steenman vaak gepaard met spraakverwarringen. “Als je erbij stilstaat, dan was de gewogen loting Bij de gewogen loting maakten aspirant-studenten met een hoger eindexamencijfer meer kans om 'ingeloot' te worden dan zij met een lager cijfer. Een acht plus was, mede door maatschappelijke druk in de jaren '80, een garantie op toelating.' natuurlijk ook gewoon een selectie op vwo-cijfer.” Volgens Steenman is die selectie op cijfers ook bijzonder lastig ‘uit te bannen’, omdat hij indirect in veel criteria terugkomt. “Ik denk dat vwo-cijfers meestal een goede voorspeller zijn voor een deel van de prestaties in een opleiding, maar bijna nooit voor alle prestaties.”

De vrijheid van opleidingen om het beleid rond decentrale selectie in te vullen, de discretionaire bevoegdheid, was volgens beide onderzoekers bijzonder hoog. Voor Steenman betekent dit een grotere ruimte voor een eerlijke selectie. Rouwhorst is het daarmee eens maar voegt eraan toe dat de feitelijke uitvoering van deze beleidsvrijheid nu juist oneerlijkheid in de hand werkt. “Decentrale selectie is nu ongeveer net zo eerlijk als vroeger. Opleidingen zijn niet in staat gesteld om het eerlijker te doen.”

Geloof in kleinschalig onderwijs

“De gedachte die achter dit beleid zat, en volgens mij vind ik dat veel sympathieker dan Yvonne dat vindt,” grapt Steenman, “was natuurlijk ook dat je kleinschalig onderwijs op deze manier kunt garanderen en inhoudelijk invulling aan je opleiding kunt geven.” Diep in zijn hart gelooft Steenman vooral in dat kleinschalige onderwijs. Studenten vooraf langs laten komen om te kijken of het een goede match is zou hij dan ook bij elke opleiding willen “al was het maar om een goede match tussen opleiding en student te kunnen bewerkstelligen.”

Dat lang niet elke medewerker betrokken bij decentrale selectie het prettig vindt om de match te moeten maken werd duidelijk uit het onderzoek van Rouwhorst. “Ik heb te vaak teruggekregen in interviews dat mensen helemaal niet degene willen zijn die besluit of iemand bijvoorbeeld wel of geen arts wordt. Dat is gewoon niet het werk dat ze willen doen.” Wat ze tegelijkertijd wel terug kreeg was precies het argument voor controle en kleinschaligheid. “Met selectie worden ook mensen afgewezen die wel geschikt zouden zijn. Dat vinden opleidingen niet leuk en dat geeft ook iedereen direct toe, maar dat capaciteitsargument an sich is gewoon een gegeven.”

““Je moet decentrale selectie inzetten in combinatie met een beeld van wat je wilt bereiken met jouw opleiding.””

Sebastiaan Steenman

Steenman betreurt het dat de teneur rond decentrale selectie zo snel is omgeslagen. “Het leidende discours is nu opgebouwd rond de vraag of selectie een voorspellende waarde heeft, zonder enig onderscheid in wat het dan moet voorspellen.” Er zijn volgens hem genoeg instrumenten met een voorspellende waarde, en ook het vwo-diploma als instroomeis is een vorm van selectie.

“Je moet een decentrale selectie alleen wel gebruiken in combinatie met een beeld van wat je wilt bereiken met jouw opleiding.” Hij voegt daar aan toe dat wat hem betreft een opzettelijk zeer selectief eerste jaar minstens zo kwalijk is, “sommige opleidingen bouwen met opzet hordes in de vakken in de eerste twee periodes in met de intentie om studenten te laten zakken en van de opleiding af te sturen. Dan vergooit een student een heel jaar.”

Afsluitend wil Rouwhorst nog een conclusie uit haar scriptie benadrukken die haar enigszins heeft overvallen. “Wat ik concludeer uit al deze gesprekken is dat selectie zich uiteindelijk vaak vormt naar de hoofden die deze vormgeven. “Een goede baan willen vinden, met een goed salaris, is blijkbaar een ‘foute motivatie’, terwijl het feit dat je al vanaf je vierde tandarts wilt worden wel een goede motivatie zou zijn.” Bij dit soort ‘zachte’ en normatieve criteria zit wat haar betreft de grootste oorzaak van de toenemende ongelijkheid waar ook de Inspectie van het Onderwijs vorig jaar op wees. “Zulke criteria die veel worden meegenomen in selectie zijn aan alle kanten ingegeven door persoonlijke en culturele overtuigingen, en sluiten mogelijk mensen uit met andere achtergronden.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK