“Het is hoog tijd voor een revisie van de wet op het hoger onderwijs”

Volgens Kristel Baele (Erasmus Universiteit) is het met oog op internationalisering hoog tijd voor een update van de WHW.

Nieuws | door Sicco de Knecht
21 november 2018 | "De wet op het hoger onderwijs stamt uit een tijd waarin internationalisering slechts een marginale rol speelde in het hoger onderwijs." Tijdens een congres over internationalisering op initiatief de VSNU en de Erasmus Universiteit roept Kristel Baele op om de wet eens grondig te herzien. "De tijden zijn veranderd. We moeten gewoon eerlijk zijn en concluderen dat de WHW wel een revisie kan gebruiken.”
Kristel Baele (EUR) op VSNU congres over internationalisering – Foto: Michelle Muus

Op deze middag georganiseerd door de VSNU en de Erasmus Universiteit staat niet het ‘of’ maar het ‘hoe’ van internationalisering centraal zo licht Jurgen Rienks (VSNU) toe. Rienks, die in februari zal beginnen aan zijn nieuwe functie als directeur bij Neth-ER vraagt de aanwezigen om de dag te besteden aan concrete aanbevelingen. “Ik wil iedereen vandaag vragen vooral te kijken naar wat we zelf kunnen doen om een inclusief klimaat te scheppen waarin internationalisering binnen onze instellingen kan slagen.”

Geen onoverbrugbare kloof

Voordat iedereen aan de slag gaat is het woord aan gastvrouw Kristel Baele, voorzitter van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij wijst de zaal erop dat het aanwezige gezelschap waarschijnlijk vrijwel gelijkgestemd is over de waarden en het belang van internationalisering, maar dat het maatschappelijk draagvlak wankel is. “Ik zie twee kampen in het internationaliseringsdebat. De een die het als een zegen ziet en de ander als vloek. Maar dit is geenszins een onoverbrugbare kloof. Hier kunnen we gewoon uitkomen door middel van gesprek.”

Baele schetst wat volgens haar het werkelijke dilemma is: “We moeten de deuren openhouden voor internationale studenten zonder dat we de Nederlandse studenten de toegang tot het hoger onderwijs ontzeggen.” Volgens haar is dit niet alleen nodig om op de lange termijn genoeg hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt te hebben, het is ook een kwaliteitsimpuls voor het hoger onderwijs zelf. “Internationalisering is een voorwaarde voor goed en kwalitatief hoogwaardig hoger onderwijs.”

Het Nederlandse hoger onderwijs is vanwege zijn kwaliteit internationaal aantrekkelijk, en dat zal het blijven, stelt Baele. Als analogie gebruikt ze de situatie rondom het toerisme in de hoofdstad. “Amsterdam kan morgen stoppen met reclame maken in het buitenland, de toeristen zijn dan niet in een keer weg. Dat geldt ook voor het hoger onderwijs, Nederland is gewoon een land met goed hoger onderwijs, dat is morgen niet ineens weg en blijft dus aantrekkelijk.”

De wet op het hoger onderwijs is verouderd

Controle is waar instellingen naar zoeken, en daarvoor voelt Baele zich toch genoodzaakt om naar Den Haag te kijken. “Op dit moment hebben we binnen de wet maar één instrument om de instroom van studenten te beperken, en dat is de numerus fixus.” Volgens Baele is dit instrument niet het ideale middel, onder andere omdat het te veel ongewenste neveneffecten heeft. “De wet op het hoger onderwijs stamt bovendien uit een tijd waarin internationalisering slechts een marginale rol speelde in het hoger onderwijs. De tijden zijn wat dat betreft totaal veranderd. We moeten gewoon eerlijk zijn en concluderen dat de WHW wel een revisie kan gebruiken.”

Voor veel van de opleidingen is het een cruciaal onderdeel van succes dat er een vorm van selectie mogelijk is. Opleidingen moeten zelf hun studentenpopulatie samen kunnen stellen vindt Baele. In haar betoog benadrukt ze nogmaals dat er een ‘toolbox’ nodig is om met de internationale instroom van studenten aan te gaan. Onderdeel van die toolbox kan volgens haar liggen in de oplossing die eerder werd aangedragen door Marijk van de Wende en Anton van der Hoeve (Universiteit Utrecht). “Geef ons de mogelijkheid om selectie op een Engelstalige track mogelijk te maken.”

Selectie op nationaliteit, mag het nu wel of niet?

Hoe zo’n oplossing er in de praktijk uitziet wordt door sommige opleidingen die middag toegelicht. Bij de Internationale Bachelor in Communication and Media (IBCoM) aan de Erasmus Universiteit wordt reeds geselecteerd. Vanuit de 500-600 aanmeldingen selecteert de opleiding 250 studenten voor de plekken die er zijn. Op basis van het onderwijsmodel – de international classroom – mag de opleiding net zoals university colleges selecteren wie de opleiding inkomt.

Op de vraag uit de zaal of nationaliteit ook wordt meegenomen in de selectie geeft opleidingsdirecteur Jeroen Jansz openlijk antwoord: “Ik weet eigenlijk niet zeker of we daar op mogen selecteren, maar in de praktijk komt het daar wel op neer. We hebben in ieder geval een goede balans weten te slaan met een 50|50 verdeling Nederlands en internationaal.”

Kijk voorbij de vakinhoud

De meerwaarde van internationalisering en de international classroom worden vaak geroemd op bijeenkomsten over internationalisering, maar zelden wordt die meerwaarde expliciet gemaakt. Volgens Adri Meijdam, opleidingsdirecteur van de opleiding International Business Administration (IBA) aan de Erasmus Universiteit is dat een probleem en is het juist belangrijk om er heel duidelijk over te zijn. “Als opleiding moet je helder aangeven waar je denkt dat de meerwaarde van internationalisering zit, en daar ook leerdoelen op formuleren.”

De meerwaarde zit voor studenten en bedrijven op een hele andere plek dan waar opleidingen meestal kijken. Zo blijkt uit evaluaties van de opleiding dat bedrijven bijvoorbeeld een grote waarde hechten aan bijvoorbeeld de Nederlandse taalvaardigheid van internationale studenten. Ook zijn de interculturele competenties en de nieuwsgierige houding die studenten ontwikkelen in een internationale context geen bijvangst maar juist kerncompetenties.

“Wij kijken traditioneel bij uitwisselingsprogramma’s of minoren in het buitenland altijd alleen maar naar de vakinhoud, Maar we moeten juist rekenschap geven van al die andere competenties,” zegt Meijdam. “Daarom formuleert de opleiding IBA deze competenties dan ook als (internationale) intentionele leeruitkomsten.”

Meijdam wil zelfs wel zo ver gaan te stellen dat de vakinhoud er helemaal niet toe doet als het om de meerwaarde van internationalisering gaat. “De inhoud is irrelevant, het gaat erom dat je bewust aan de slag gaat met de internationale competenties.” Daarbij moet de nadruk dus op het woord ‘competentie’ liggen. Waar competentiegericht leren tien jaar geleden nog vloeken in de kerk was op de universiteit, zien vele aanwezigen het als de uitkomst. Het op deze manier formuleren van leerdoelen is manier om handen en voeten te geven aan de opbrengsten internationalisering.

Met de mond vol tanden

Dat het op opleidingsniveau operationaliseren van deze leerdoelen niet vanzelfsprekend is wordt geïllustreerd door Jeroen Verplanke (UTwente). De opleiding en faculteit ITC, waar hij programmamanager is, zijn specifiek opgericht met als doel om ontwikkelingssamenwerking te stimuleren via onderwijs. “Onze studentengroep bestaat voor 95% uit non-EU studenten, en dat is nooit anders geweest. Toen wij bij de NVAO opgingen voor een accreditatie op ons internationale karakter dachten we dat we dat wel ‘gecovered’ hadden.”

Maar docenten en studenten bleken het lastig te vinden om zichzelf te beoordelen op hun internationale competenties. Veel van wat er op dit vak gebeurde was volgens Verplanke nog te impliciet. “Toen de NVAO langs kwam en ons ondervroeg over hoe wij handen en voeten geven aan de interculturele dimensie stonden we met een mond vol tanden. We waren eerlijk gezegd lichtelijk gechoqueerd hoe moeilijk het was om aan externen uit te leggen wat we doen. We doen het gewoon.”

Het was voor de betrokkenen bij de opleiding dus wel goed om deze vragen een keer voorgelegd te krijgen in een accreditatie. “Het was echt nuttig voor ons om die dingen die we al deden expliciet te maken. We hebben een introductiecursus met culturele wegwijzers, het gebouw is volgens een bepaalde filosofie van inclusiviteit en samenwerking ingedeeld, we hebben een gebedsruimte in huis voor de islamitische studenten. Het stond alleen nergens en werd niet als actief beleid gezien.”

Meer dan een lesje stereotyperen

In het proces van bewustwording van interculturele verschillen zit uiteraard wel een gevaar verscholen, zo beamen zowel Verplanke als Meijdam. Hoe zorg je ervoor dat het wijzen van studenten op culturele verschillen niet een lesje stereotyperen wordt? Meijdam: “Dat is altijd een gevaar bij dit thema. Je kunt studenten er op wijzen dat Nederlanders, Duitsers en Indiërs op een andere manier met feedback omgaan, maar het moet niet een lesje clichés worden.”

Een dergelijk leermoment moet dan ook een voorbeeld zijn en niet de pretentie hebben een compleet overzicht te geven. Je wilt aan de ene kant studenten behoeden voor conflicten die blijvende schade achterlaten, maar het ervaring opdoen met de verdere subtiliteiten moet je misschien aan de studenten zelf laten, vinden beiden. “Bovendien is het een delicate balans tussen wat cultureel en individueel bepaald is,” voegt Verplanke daar aan toe. “Uiteindelijk is het toch vooral zaak om te kijken naar de persoon te kijken.”

Groepswerk is volgens Verplanke dan ook een interessante uitdaging. “Bij het maken van een groepsindeling maak je al keuzes. Wil je bijvoorbeeld een gender balans in de groepen, of gaan studenten van dezelfde nationaliteit automatisch al bij elkaar zitten.” In principe is er geen gouden standaard volgens hem, maar moet de indeling in de eerste plaats volgen uit een bewuste keuze op basis van het leerdoel. “Als je wilt dat studenten van elkaar leren, dan zorg je voor een goede mix. Als je een snelle gerichte uitkomst wilt hebben, dan zet je studenten bij elkaar die in het denken meer op elkaar lijken.”


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK