Voorbij excellentie, voorbij de ivoren toren

Opinie | door Henk Molenaar
13 november 2018 | In de elf jaar die ik bij NWO heb gewerkt heb ik mij altijd verzet tegen de sterke, uitgesproken focus op excellentie. Mijns inziens zouden we kwaliteit heel anders moeten bekijken en zouden we bij de beoordeling van kwaliteit geheel andere partijen zouden kunnen betrekken dan we nu doen. Bij mijn afscheid van NWO grijp ik de gelegenheid aan om te onderbouwen waarom we van de focus op excellentie af moeten.
Beeld: Wooden Chessboards

De nadruk op excellentie is contraproductief en leidt tot vooroordelen en misplaatste percepties. De kern van het probleem is het leidt tot een zekere vorm van uitsluiting. Het schept afstand, afstand tussen degenen die excellent zijn en degenen die dat niet zijn. Onze beoordeling van onderzoeksvoorstellen is er dan ook letterlijk op gericht afstand te creëren: afstand op een beoordelingsschaal waarop we categorieën uit elkaar trekken zodat we excellente voorstellen kunnen onderscheiden.

We moeten het psychologische effect daarvan niet onderschatten. De letterlijke betekenis van excelleren is uitsteken boven, zeg maar uittorenen boven. De ivoren toren is gewoon een metafoor voor excellentie. De voortdurende focus bij NWO op excellentie bevestigt en versterkt de perceptie van wetenschap als een ivoren toren, ook onder wetenschappers zelf.

Valse tegenstellingen

Dit creëert valse tegenstellingen en vooroordelen binnen het bredere onderzoekbestel. Met name in discussies rond medefinanciering van onderzoek door vakdepartementen of het bedrijfsleven wordt excellent onderzoek wel gesteld tegenover onderzoek dat in de eerste plaats gericht is op relevantie en maatschappelijke impact. In het verlengde hiervan wordt een onderscheid gemaakt tussen ongebonden, nieuwsgierigheids-gedreven onderzoek en missie-gedreven, op maatschappelijke uitdagingen gericht onderzoek. En in het verlengde daarvan komen we het onderscheid tegen tussen fundamenteel onderzoek enerzijds en toegepast en praktijkgericht onderzoek anderzijds.

Dit zijn valse tegenstellingen omdat de tegenover elkaar geplaatste begrippen elkaar niet uitsluiten.

Excellent, nieuwsgierigheids-gedreven, fundamenteel… het zijn begrippen die niet hetzelfde betekenen maar die wel tegen elkaar aanleunen. Elk van deze begrippen heeft connotaties die verwijzen naar de beide andere begrippen. En dat geldt ook voor relevant, missie-gedreven en toegepast. In combinatie roepen deze tegenstellingen het beeld op dat wetenschappelijk gezien onderzoek dat gericht is op maatschappelijke uitdagingen of op de behoeften van de beroepspraktijk of het bedrijfsleven van minder allooi is of minder waardevol. Dat is naar mijn mening een volstrekt misplaatste perceptie die opgeroepen wordt door de continue focus op excellentie die al het andere minder waard maakt.

Waarom die aandacht voor de ‘ambachtelijke’ kant?

Het is ook contraproductief. Om excellentie te bevorderen richt NWO het beoordelingsproces in sterke mate op de wetenschappelijke kwaliteit van de voorstellen. We doen dit door te kijken naar vragen als: Zijn de probleemanalyse, de vraagstelling en de onderzoeksmethoden coherent? Zijn de vooronderstellingen valide? Getuigt het voorstel van state-of-the-art kennis van het wetenschappelijke vakgebied? Is de methodologie voldoende onderbouwd en worden de juiste analysemethoden gebruikt?

Dit gaat steeds om de ambachtelijke kant van onderzoek en wetenschapsbeoefening. Hierin ligt de reden dat we doorgaans denken dat alleen wetenschappers onderzoeksvoorstellen kunnen beoordelen. En dat verklaart weer waarom we werken met wetenschappelijke referenten  en waarom onze beoordelingscommissies en programmacommissies, en onze stuurgroepen en besturen, vrijwel geheel uit wetenschappers bestaan. Alleen al vanuit NWO wordt jaarlijks honderden wetenschappers gevraagd om zonder vergoeding een rol te spelen als referent of commissielid. Dat legt – zoals we weten – een grote druk op het bestel. Maar het versterkt ook nog verder de perceptie van wetenschap als gesloten bolwerk – de ivoren toren – en van NWO als gesloten bolwerk.

Deze aandacht voor de wetenschappelijke kwaliteit van onderzoeksvoorstellen is eigenlijk heel merkwaardig. Aanvragers hebben het wetenschappelijk ambacht immers al tijdens hun universitaire studie geleerd, of anders wel gedurende hun promotietraject. En ze hebben hun kennis en kunde sindsdien verder kunnen ontwikkelen en verfijnen. Bovendien zijn deze kwaliteitseisen een integraal onderdeel van de gedragscode wetenschappelijke integriteit. Die code is van kracht voor iedereen die een aanvraag bij NWO mag indienen. We zouden er dus van uit mogen gaan dat aanvragers deze kwaliteitseisen goed kennen en dat hun voorstellen er aan voldoen. Waarom dan toch die nadruk op deze ambachtelijke kant? Ik denk dat hier angst in het spel is die voortkomt uit het geobsedeerd najagen van excellentie. In die jacht op excellentie willen we ieder risico uitsluiten dat een onderzoek niet aan kwaliteitsnormen voldoet.

Excellentiebeleid leidt tot normal science

Maar werkt het ook? Leidt deze manier van beoordelen daadwerkelijk tot excellent onderzoek? Jawel, dat doet het in die zin dat wij onderzoek dat we financieren als excellent kwalificeren. Op onze beoordelingsschaal hebben we een aparte categorie, een vakje voor de beste 10 of 20 procent van de voorstellen. En de naam van dat vakje is ‘excellent onderzoek’. Maar is dat onderzoek ook vernieuwend en grensverleggend? Leidt het tot paradigmaverschuivingen of het ontstaan van nieuwe disciplines? Dat is zelden het geval.

Als je wetenschappers vraagt op deze manier naar voorstellen te kijken, dan wordt beoordeeld of het voorgestelde onderzoek voldoet aan gevestigde inzichten en maatstaven. Of het onderzoek aan de maat is, of het voldoet aan de norm. Daar gaat een conservatieve, risicomijdende werking van uit en dat staat juist vernieuwing en grensverleggende doorbraken in de weg. Het leidt tot wat Kuhn normal science heeft genoemd: meer van hetzelfde, kleine stapjes voorwaarts op een al min of meer uitgestippelde weg. In die zin is de focus op excellentie contraproductief en schiet zichzelf in de voet.

Deze kritiek op de risicomijdende werking van ons beoordelingsproces is niet nieuw. Misschien wel nieuw is de gedachte dat dit samenhangt met de krampachtige manier waarop we met onze beoordelingssystematiek excellentie najagen.

Kom uit de loopgraven

Ik zou graag zien dat het begrip excellent onderzoek verdwijnt uit het vocabulaire van NWO. Ik had gehoopt dat NWO dit jaar zou zijn gekomen met een strategie waar het woord excellentie helemaal zou hebben ontbroken, maar dat is niet gebeurd. Maar ook en vooral moeten we af van het denken in termen van tegenstellingen als excellentie versus relevantie, fundamenteel versus toegepast, nieuwsgierigheidsgedreven versus missie-gedreven.

Het zijn een soort loopgraven geworden in de strijd om erkenning en financiering, en in de strijd om beleidsprioriteiten. Het zijn loopgraven die dynamiek en vernieuwing afremmen in wetenschapsbeleid, in onderzoekfinanciering en in de wetenschap zelf. Laten we uitgaan van een breed begrip van onderzoek, zonder schotten of vooroordelen, en opnieuw nadenken over hoe we de kwaliteit van onderzoek kunnen benoemen en beoordelen. Ik heb daar een suggestie voor, namelijk het aanleggen van geheel andere criteria voor het beoordelen van deze kwaliteit. Ik heb vier criteria in gedachten.

De eerste is verwondering. Wetenschap begint met verwondering en leidt steeds weer tot nieuwe verwondering. Ik zie twee dimensies aan verwondering. Er is een dimensie van bewondering en ontzag, ontzag omdat we aanvoelen dat er nieuwe kennis gecreëerd kan worden, ontzag voor het wonder van het ontstaan van nieuwe kennis. En er is een dimensie van fascinatie, nieuwsgierigheid. Dat laatste niet zoals we dat kennen in het begrip nieuwsgierigheids-gedreven. Daarbij is sprake van gedrevenheid, van aandrijving, van een push factor. Bij verwondering is eerder een pull factor in het spel. Er is iets – een fenomeen, een proces, een samenhang of een combinatie van data – waar de aandacht op valt en dat een aantrekkingskracht uitoefent. Het leidt tot belangstelling, tot dichterbij willen komen en daarna tot vragen. Verwondering gaat dus nog vooraf aan het eerste prille ontstaan van een onderzoeksvraag, laat staan van een onderzoeksvoorstel. Maar mijn stelling is dat in een goed geschreven voorstel die oorspronkelijke verwondering herkenbaar en navoelbaar is.

Het tweede criterium is schoonheid. Beatrice de Graaf heeft eerder dit jaar op de rol van schoonheid in de wetenschap gewezen in een column in de NRC. Gezien het aantal en de aard van de reacties raakte zij daarmee een gevoelige snaar, zeker ook bij mij. Als ik het hier nu over schoonheid heb gaat het mij niet om de entourage van de wetenschap (de mooie oude gebouwen, de schitterende collecties en de rituelen) maar puur om de inhoud. Om de elegantie in de opbouw van argumenten in een betoog of een analyse, als in een choreografie of een compositie. Om de strengheid maar daardoor ook de rankheid en de sprankelende evidentie van wiskundige bewijsvoering. Om de mentale sprong – een soort geestelijke verheffing – als een inzicht doorbreekt of een plotselinge samenhang opdoemt uit wat eerst chaos en verwarring leek. Het ervaren van schoonheid is een belangrijk motief voor onderzoek. We kunnen het herkennen in de sierlijkheid van een goed geschreven onderzoeksvoorstel en in de belofte aan nog meer schoonheid die zo’n voorstel in zich draagt.

Mijn derde criterium is zingeving. Wetenschappelijk onderzoek geeft antwoorden op vragen naar het ontstaan van het universum, de aarde, het leven of de mens. Daarmee geeft het betekenis aan de plaats van de mens in de wereld. Wetenschap ontwikkelt ook conceptuele en normatieve kaders voor het bespreken van complexe maatschappelijke uitdagingen. Dit maakt het voeren van een geïnformeerd debat mogelijk. Maar ook het vinden van een praktische oplossing voor een concreet probleem kent een element van zingeving omdat het onbeholpenheid en onzekerheid vermindert. Zingeving is een belangrijke maatschappelijke functie van wetenschap die vaak over het hoofd wordt gezien. Belangstelling en waardering van wetenschap door het grote publiek hangen hier nauw mee samen.

Daarmee raak ik aan de maatschappelijke relevantie van onderzoek en beland ik op het terrein van mijn vierde criterium. Maatschappelijke relevantie, of – in een strengere variant – maatschappelijke impact, vind ik belangrijk. Ik ben daar altijd een warm pleitbezorger van geweest. Alleen heb ik het begrip impact nooit mooi gevonden. Bij impact heb ik altijd de associatie met de inslag van een kanonskogel. En dan maatschappelijke impact: er schuilt een naar mijn gevoel achterhaald lineair model in dat begrip. Eerst heb je onderzoek. Daarna volgen de resultaten. Die worden vervolgens als het ware van buiten in de maatschappij ingebracht en dan volgt er uiteindelijk impact. Het is alsof er een kanonskogel van buiten op de maatschappij wordt afgevuurd. En waar staat dat kanon? Op de ivoren toren natuurlijk die we immers buiten de maatschappij hadden opgericht. Niet alleen excellentie maar ook het begrip maatschappelijke impact veronderstelt dus een scheiding en afstand tussen wetenschap en samenleving. Dus als je – zoals ik – om die reden af wilt van het begrip excellentie, dan moet ook maatschappelijke impact overboord.

Dat doe ik bij dezen en ik vervang het door een ander begrip. Mijn vierde criterium is waardecreatie. In mijn optiek vindt wetenschap plaats binnen en niet buiten de samenleving. En liefst op een zo open mogelijke manier (open science). Door de wisselwerking met maatschappelijke partijen en stakeholders kan er vanaf het begin sprake zijn van beïnvloeding. Niet pas na afronding van het onderzoek, maar al gedurende de uitvoering van het onderzoek en ook al bij het ontwikkelen van de eerste ideeën die leiden tot het onderzoek. Die beïnvloeding is wat mij betreft wederzijds. Zo kan er gedurende dat gehele proces waarde worden gecreëerd.

Ik heb het daarbij niet over het beperkte economische begrip van waarde dat soms wel doorklinkt in ‘valorisatie’. Het gaat mij om een veel breder begrip dat meerdere dimensies omvat: een sociale dimensie (onderzoek dat bijdraagt aan inclusiviteit, vertrouwen of veiligheid), een ecologische dimensie (denk aan duurzaamheid en biodiversiteit) en ook een economische dimensie (bestaanszekerheid, herverdeling). En er zijn nog wel andere dimensies denkbaar. Meervoudige waardecreatie dus.

Spannender en sprankelender

Dit zijn de beoordelingscriteria die ik voorstel: verwondering, schoonheid, zingeving en waardecreatie. Het is een heel ander wegingskader dan we gewend zijn. Minder krampachtig, minder gericht op het afdwingen van specifieke uitkomsten. Het vergt een heel andere manier van het opstellen en formuleren van onderzoeksvoorstellen. Die zouden wel eens een stuk spannender en sprankelender kunnen wordfen.

Maar het vraagt ook een andere manier van beoordelen, minder technocratisch en meer empatisch. Wie zou deze criteria kunnen beoordelen? Alleen wetenschappers? Dat lijkt me evident niet het geval. Niet dat ik wetenschappers zou willen uitsluiten. Ook wetenschappers kunnen deze criteria beoordelen. Maar zij zijn zeker niet de enigen die een rol zouden moeten spelen en ook niet een overheersende rol. Sterker, ik denk dat de kwaliteit van onderzoek gebaat is bij een veel meer diverse samenstelling van onze referentenbestanden, onze commissies en onze besturen, inclusief de Raad van Bestuur van NWO zelf. Dat zou ook de druk op het bestel verlichten en het zou NWO een meer open en transparante organisatie maken. Ik eindig mijn pleidooi dan ook met de oproep aan NWO om die kant op te bewegen en deze criteria een tijd lang uit te proberen.

Henk Molenaar :  NWO-WOTRO

Was tot voor kort adjunct-directeur van NWO-WOTRO.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK