AWTI wil meer prestatiebekostiging en autonomie hoger onderwijs inperken

Nieuws | door Frans van Heest
12 juni 2019 | De minister moet meer regie nemen in het hoger onderwijs om instellingen te dwingen tot meer profilering. Dat stelt de AWTI in een advies dat vandaag verschijnt. Dat moet onder andere gestimuleerd worden door instellingen financieel te belonen voor profilering.
Foto: AWTI

Vandaag biedt de Adviesraad voor Wetenschap en Technologie en Innovatie (AWTI) een langverwacht advies uit aan de ministers van OCW en EZK over de rol van universiteiten en hogescholen. Zoals het nu gaat zijn de instellingen niet voorbereid op de toekomst, zo stelt de AWTI. Daarom moet er ingegrepen worden door de minister om het onderwijsaanbod aan te scherpen op de vraag vanuit de arbeidsmarkt, het onderzoek concurrerend te laten zijn met landen als Zwitserland en de VS en ook de functie van valorisatie moet meer tot uitdrukking komen.

AWTI-advies: Het stelsel op scherp gezet

Een overschot aan ondergekwalificeerde afgestudeerden

De opleidingen die universiteiten en hogescholen aanbieden bereiden onvoldoende voor op de arbeidsmarkt, nu en in de toekomst. Het stelsel levert niet de juiste samenstelling aan afgestudeerden af waar de arbeidsmarkt om vraagt. Niet qua oriëntatie (beroepsgericht of academisch), noch qua niveau en studierichting.

Er is een overschot aan afgestudeerden die daarom geen baan kunnen krijgen op minstens het eigen opleidingsniveau zoals bij taal, cultuur, gedrag en maatschappij en is er een tekort in de sectoren bèta en techniek, zorg. Een reden hiervoor is dat hbo en wo onvoldoende afspraken maken over wie wat aanbiedt. Zo verwijten universiteiten het hbo academic drift en is de klacht van het hbo dat universiteiten te veel beroepsgerichte opleidingen aanbieden.

De AWTI constateert daarnaast dat de uitval onverminderd hoog terwijld de doorstroom van een hbo-bachelor naar een wo-master nog steeds problematisch lastig is. Ook baart het de raad zorgen dat het hbo een steeds minder aantrekkelijke optie wordt voor vwo’ers.

Ook Duitsland snoept steeds meer wetenschappers af

Op het gebied van onderzoek is er volgens de AWTI eveneens te weinig profilering. Oorzaak hiervan is een permanent gebrek aan geld, en het feit dat de schaarse middelen via competitie worden verdeeld. Instellingen zetten volgens de raad te vaak in op een zo breed mogelijk onderzoeksprofiel om op die manier zo veel mogelijk geld binnen te halen.

Ook wordt Nederland steeds meer een doorgangsland voor wetenschapstalent. De echte toppers vasthouden lukt vaak niet meer. Zij vertrekken mede vanwege de meer en stabielere financiering naar landen als Zwitserland en de VS.  Ook Duitsland heeft in de afgelopen jaren via de Humboldtprofessoraten diverse topwetenschappers van ons land afgesnoept.

Het AWTI advies is het vierde rapport op rij dat met een soortgelijke conclusie komt. Zo is er het rapport Veerman dat concludeerde dat er onvoldoende profilering is, maar ook De Review Commissie Van Vught kwam tot die conclusie en het al snel naar de achtergrond geraakte rapport over de eindevaluatie van de prestatieafspraken door Commissie Van den Donk kwam met soortgelijke adviezen.

Onvoldoende voorbereid op de toekomst

De AWTI zegt dat het stelsel voor hoger onderwijs en onderzoek weliswaar goed presteert in vergelijking met andere landen, maar dat het onvoldoende is voorbereid op de toekomst. Het hoger onderwijs moet zich veel meer laten sturen door de maatschappelijke vraag naar hoger opgeleiden. De sterke positie van het Nederlandse onderzoek staat onder druk en het onderzoek kan sterker bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen.

Universiteiten en hogescholen hebben een maatschappelijke opdracht die in de wet breed geformuleerd is en waarvan de instellingen ruimte hebben om die zelf nader in te vullen. Ze maken daarbij echter geen scherpe keuzes die aansluiten bij toekomstige maatschappelijke behoeften. Dat komt doordat de instellingen nu vooral worden beloond voor het aanboren van zo veel mogelijk externe financieringsbronnen én voor groei van hun aantal studenten.

Volgens de AWTI oriënteren instellingen zich nu niet optimaal op wat de maatschappij van het stelsel en de instellingen vraagt. Dit is een gevolg van de wijze waarop het stelsel voor hoger onderwijs ven onderzoek nu georganiseerd is en bekostigd wordt.

Minder draagvlak voor investeringen

Als instellingen zich onvoldoende betrekken bij de samenleving dan zal dit leiden tot minder draagvlak voor investeringen, zo stelt de AWTI. Scherp gesteld: instellingen kunnen het zich niet veroorloven om geen aandacht te besteden aan wat de samenleving daadwerkelijk van ze verwacht en hoe die verwachting verandert. Door aandacht te besteden aan wat de samenleving vraagt, kan het maatschappelijk draagvlak voor publieke bekostiging van hoger onderwijs en onderzoek groter worden.

Het huidige bekostigingsstelsel beloont instellingen echter vooral voor handhaving of groei van hun marktaandeel aan studenten en voor het in de breedte zoeken naar extra bronnen van financiering voor onderzoek. Het stelsel van bekostiging beloont instellingen momenteel niet voor hun werkelijke bijdrage aan de maatschappij of voor het maken van onderscheidende keuzes.

Hier moet volgens de AWTI verandering in komen. Er is een betere balans nodig tussen autonomie enerzijds en toezicht en sturing vanuit de overheid anderzijds. De minister van OCW heeft stelselverantwoordelijkheid en waarborgt de publieke belangen van hoger onderwijs en onderzoek. De huidige instrumenten waarmee de minister toezicht kan houden en sturen, en de manier waarop deze nu worden toegepast, zijn niet voldoende.

Daarom moet de wet aangepast worden om de doelstelling van het stelsel scherper te formuleren, zo is de AWTI van mening. “De overheid moet vanuit haar stelselverantwoordelijkheid helderder aangeven wat zij van het stelsel en de instellingen verwacht. De instrumenten daarvoor bestaan al, maar de overheid moet deze scherper toepassen om meer richting te geven. Parlement en regering moeten in de wet, specifieker dan nu gebeurt, aangeven wat de functies en doelen van het stelsel zijn en wat dit betekent voor de instellingen.”

De minister moet daarom een strategisch kader opstellen waarin strakker wordt geformuleerd wat er van het stelsel verwacht wordt. “Daarbij weegt zij de verschillende doelen en stelt prioriteiten. Hieraan koppelt zij beleid en middelen die nodig zijn om deze ambities en prioriteiten te realiseren. Dit strategisch kader geeft een duidelijke richting, maar biedt ook enige flexibiliteit zodat bijsturing mogelijk is bij nieuwe inzichten of ontwikkelingen.”

Vervolgens kunnen instellingen hun eigen profiel formuleren op basis van dit kader. “Daarbij moeten ze wel duidelijk de koppeling leggen met de stelselambities en -prioriteiten uit het strategisch kader. Ze kiezen aan welke van de stelseldoelen ze willen bijdragen en formuleren daarin hun eigen ambities. Daar kan een palet aan profielen van instellingen uit voortvloeien.”

Landelijk strategisch kader

Net als bij Commissie Van den Donk wordt in dit voorstel ook de instellingsplannen leidend. “Elke instelling moet in haar instellingsplan aangeven welk profiel ze kiest op de gebieden hoger onderwijs, onderzoek en kennisverspreiding. Waar staat de instelling voor, waar is ze sterk in, op welke doelgroepen richt ze zich en wat zijn de concrete ambities? Hoe sluit dit aan op de ambities en prioriteiten uit het strategisch kader van de regering?”

Deze instellingsplannen zijn bindend en leidend voor de dialoog en het toezicht op individueel niveau. Daarbij laten instellingen hun resultaten zien op de afgesproken ambities en worden die resultaten periodiek geëvalueerd op concrete indicatoren. De uitkomst hiervan is te koppelen aan een deel van de bekostiging.

Om toezicht te houden op de strategische doelen van het stelsel stelt de AWTI een nieuw orgaan ofwel een stelselautoriteit voor. “De opdracht en kaders voor dit orgaan moeten helder gedefinieerd zijn en de gewenste richting moet ook duidelijk blijken uit de wet en het strategisch kader. Op deze manier wordt er een buffer gecreëerd tussen de politiek en de autonome instellingen in het stelsel.”

Selectie vaker mogelijk maken maar Uitsluiting van studenten voorkomen

Om zich te profileren moeten hogescholen en universiteiten daartoe in staat gesteld worden. Voor het hoger onderwijs betekent het dat instellingen meer mogelijkheden moeten hebben om de studenteninstroom en doorstroom strategisch te beheersen. Op die manier kan de profilering van instellingen ook versterkt worden. Instellingen moet dit ook op sectorniveau met elkaar afspraken. Selectie mag volgens de AWTI namelijk niet leiden tot uitsluiting van studenten. Studenten moeten altijd een passende opleiding kunnen volgen zij het misschien aan een andere instelling dan hun eerste keuze.

Om deze beleidsambities waar te maken komt de AWTI met een nieuwe term. Naast prestatieafspraken en kwaliteitsafspraken stelt de raad voor om te werken met zogenaamde profielbekostiging. De bekostiging van instellingen moet voor een deel gekoppeld worden aan de realisatie van de profielen van universiteiten en hogescholen. Dit heeft twee voordelen zo stelt de adviesraad. Iedereen wordt beloond als de doelen worden gehaald en instellingen worden meer dan nu gestimuleerd om zich onderscheidend te profileren en het draagt bij aan de maatschappelijke opdracht.

Als voorbeeld noemt de AWTI dat een instelling zich kan voornemen om de beste te worden in een bepaald vakgebied. Dan kan de instelling als ambitie formuleren dat een aantal van hun onderzoekers tot de meest geciteerde onderzoekers ter wereld behoord in dat vakgebied.

Kwaliteitsafspraken richten zich niet op resultaten

De adviesraad van de regering stelt dat de huidige kwaliteitsafspraken die in 2018 zijn gesloten niet afdoende zijn. “In 2018 hebben de instellingen nieuwe afspraken gemaakt. Maar deze kwaliteitsafspraken gaan vooral over onderwijskwaliteit en richten zich op de inspanningen en niet zozeer de resultaten. Dit betekent dat een groot deel van de maatschappelijke opdracht van de instellingen niet wordt gedekt door deze kwaliteitsafspraken.”

Om tot een effectieve manier van beleidsverandering te komen is er prestatiebeloning nodig tussen de vijf en dertig procent, zo stelt de AWTI voor. Dit geld moet deels van de overheid komen, maar ook van instellingen zelf. Om dit kennis- en innovatiesysteem op het gewenste ambitieniveau te houden pleit de adviesraad ervoor om meer te investeren in onderzoek, ontwikkeling en innovatie, waar mogelijk samen met het bedrijfsleven; zo kan Nederland de doelstelling realiseren om 2,5 procent van het Bruto Binnenlands Product aan onderzoek en ontwikkeling te besteden.

Als instellingen scherpere keuzes maken over wat ze wel en niet doen en als ze beter aanvullend samenwerken, zullen hierdoor middelen beschikbaar komen, is de inschatting van de AWTI. Die kunnen gebruikt worden om de specifieke ambities van de instellingen en het stelsel te realiseren.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK