De politiek heeft weinig vertrouwen in kwaliteitszorg hoger onderwijs

Nieuws | door Frans van Heest
9 maart 2022 | Om de Tweede Kamer ter wille te zijn, probeert OCW zoveel waarborgen op te nemen in het nieuwe stelsel van instellingsaccreditatie dat het hoger onderwijs misschien beter af is met de huidige verplichte opleidingsaccreditaties.

Tijdens een bijeenkomst bij de Universiteit Leiden gingen onderzoekers in gesprek met het veld en de koepels over de stand van zaken rondom de accreditaties in het hoger onderwijs. In de politiek ligt nu de vraag voor om over te gaan op instellingsaccreditatie, waarbij instellingen zelf verantwoordelijk worden voor de kwaliteit van de opleidingen, die dan niet meer getoetst worden door de NVAO. Volgens Roeland Smits van de VH is het vertrouwen van de Tweede Kamer ver te zoeken.

Een hele simpele en tegelijk een hele moeilijke vraag 

Hoofdonderzoeker Maarja Beerkens legde uit dat NRO momenteel bezig is met een onderzoek naar de kwaliteit en verantwoording in het hoger onderwijs. “Ik leid op dit moment een project voor NRO. Zij hebben voor ons een hele simpele, maar tegelijkertijd ook een hele moeilijke vraag gesteld: hoe kunnen we kwaliteit op opleidingsniveau beoordelen en zichtbaar maken? Het gaat in onze vraag echt om de kwaliteit op opleidingsniveau in plaats van op instellingsniveau.” 

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

De wekelijkse nieuwsbrief is nog korte tijd gratis te ontvangen. De voorwaarden vindt u hier.

Mede-onderzoeker Svenne Groeneweg zette uiteen wat het onderzoek inmiddels heeft opgeleverd. “Tijdens ons onderzoek zijn we overzichtsstudies tegengekomen met lijsten van zeshonderd verschillende kwaliteitsindicatoren. Er is een hele wildgroei aan indicatoren ontstaan. Dat komt omdat kwaliteit niet een eenduidig begrip is. Bovendien zijn er verschillende belanghebbenden, zoals studenten, docenten, bestuurders en werkgevers. Die hebben allemaal andere doelstellingen voor het hoger onderwijs en daarom ook andere verwachtingen van de kwaliteit.” 

Wat is makkelijk meetbaar? 

Als er gekeken moet worden naar indicatoren en de selectie daarvan, speelt haalbaarheid een doorslaggevende rol bij instellingen, zegt Groeneweg. “Er wordt gekeken naar wat makkelijk meetbaar is, en er wordt gekeken naar welke data beschikbaar zijn. Dat zijn vaak de tevredenheidsindicatoren die instellingen zelf kunnen afnemen, maar natuurlijk ook de landelijke databronnen zoals de Nationale Studenten Enquête en de hbo-monitor. Die worden vaak gebruikt ter vervanging van de procesindicatoren.” 

Wat moeilijkere en meer complexe indicatoren zien de onderzoekers echter weinig terug bij hogescholen en universiteiten. “Er is wel een enkeling die de implementatie van beleid monitort, zoals bijvoorbeeld de onderwijsvisie, maar dat is op dit moment echt nog wel een zeldzaamheid”, aldus Groeneweg. 

Wat zegt student/staf ratio over de onderwijskwaliteit? 

Echter, de meer voor de hand liggende indicatoren meten de onderwijskwaliteit vaak niet op de juiste manier. “Stel dat je student/staf ratio gelijkstelt aan de kwaliteit van het onderwijs, dan kun je een probleem krijgen. Want zegt meer personeel daadwerkelijk dat er ook meer onderwijstaken worden toebedeeld aan het personeel?” 

Volgens Groeneweg geldt eenzelfde probleem voor het gebruik van de studententevredenheid als indicator. “Als je die gelijkstelt aan de kwaliteit van het onderwijs, dan kan het ook disfunctionele effecten hebben. Want ga je onderwijs alleen maar inrichten op de wens van de student, terwijl dat niet per se gelijk hoeft te staan aan het bijdragen van het leerproces van de student?” 

Discussie op persoonlijke titel 

Na de toelichting van de onderzoekers volgde een paneldiscussie met deskundigen uit het veld. Die zeiden allemaal nadrukkelijk en meermaals dat de opvattingen die zij in de discussie brachten op persoonlijke titel waren en niet het standpunt van hun organisatie weerspiegelden.  

De eerste discussie betrof het streven om opleidingen zo transparant mogelijk met elkaar te vergelijken. Reinout van Brakel van de Universiteiten van Nederland (UNL) zei dat universiteiten er alles aan doen om zo transparant mogelijk te zijn, maar dat het soms ook goed is om niet alles transparant te maken. “Als je iets probeert vergelijkbaar te maken, dan haal je veel van de context weg. En de bijzondere kenmerken van de opleidingen komen dan niet tot hun recht. Wat vergelijk je dan, en wat zegt dat dan?” 

Vergelijken opleidingen onhaalbaar ideaal 

Toch begrijpt Van Brakel de roep om transparantie, bijvoorbeeld met het oog op consumentenbescherming van de student, maar desondanks stelde hij dat niet alles transparant hoeft te zijn. “Ik denk dat stakeholders in de maatschappij iets willen weten over de vergelijkbaarheid, daar zie ik de bestaande informatie nog wel tekortschieten. Maar het is ook wel goed dat een deel van wat er zich afspeelt in de opleiding in de geborgenheid van de opleiding plaatsvindt. Niet alles hoeft naar buiten. Ook in de discussie over kwaliteitsafspraken hebben wij tegen OCW gezegd: wij willen geen KPI’s meer zoals bij de prestatieafspraken.” 

Roeland Smits van de Vereniging Hogescholen ziet dat rondom instellingsaccreditatie ook de discussie speelt over vergelijkbaarheid van opleidingen tussen instellingen. Dat was echter altijd al een onhaalbaar ideaal, zegt hij. “Je hoort vaak in de discussie: ‘als instellingen hun opleidingen op hun eigen manier gaan beoordelen, gaat de vergelijkbaarheid dan niet verloren?’ Dat betekent dat er nu nog steeds een idee bestaat dat opleidingen kunnen worden vergeleken. Dat wordt ook wel nagestreefd, maar zelf denk ik dat het een onhaalbaar ideaal is.”  

Durf los te laten 

Michèle P. Wera van de NVAO vindt dat het nu tijd is om met het huidige accreditatiestelsel door te pakken. “Na twintig jaar van opleidingsaccreditatie is het tijd voor een andere aanpak. Durf los te laten, durf eigen initiatief te nemen, durf te leren van elkaar”, zo was haar oproep. 

Bij instellingsaccreditatie hoort volgens Wera ook dat NVAO gaat stoppen met de toets voor nieuwe opleidingen. “Als je bedenkt dat wij op jaarbasis tussen de 60 en 80 nieuwe opleidingen toetsen, dat is flink. Naar mijn idee kunnen instellingen prima zelf bepalen of plannen voor een nieuwe opleiding enige kans van slagen heeft. Als we straks overstappen op instellingsaccreditatie, hoeft deze toetsing en visitatie van mij niet via een externe organisatie te lopen.” 

Roeland Smits van de VH vindt dat ook externe visitaties een andere rol moeten krijgen. “Externe organisaties hebben een belangrijke rol gehad. Als er dertig jaar geleden al iets gedaan werd aan kwaliteitscontrole, dan betekende dat voor iedere instelling iets anders. Instellingen hadden een reputatie, maar waarop die precies gebaseerd was wist eigenlijk helemaal niemand. Dat er door externe instellingen een oordeel werd geveld is in die zin voor veel universiteiten en hogescholen het begin geweest van systematische kwaliteitszorg. Dat heeft een enorme belangrijke functie gehad.” 

Tegen instellingsaccreditatie 

De vraag is of iets dat een belangrijke functie heeft gehad om die reden altijd zou moeten handhaven, zo zei Smits. “Misschien moet je zeggen: het is tijd om de verantwoordelijkheid voor die kwaliteitszorg aan instellingen zelf te laten, en de toetsing op een andere manier vormgeven. Daarbij mogen nog best externe organisaties betrokken zijn, maar niet meer in de rol die ze op dit moment hebben.” 

Toch zijn er volgens Smits nog steeds bestuurders die tegen instellingsaccreditatie zijn. “Die zeggen: ‘ik heb behoefte aan een externe organisatie die ik als een boeman binnen de instelling kan inzetten’. Die zeggen tegen hun opleidingen: ‘denk aan de kwaliteit, want straks komt de NVAO’. Dat betekent dat de ontwikkeling naar instellingsaccreditatie niet overal in hetzelfde tempo verloopt.” 

Volgens Wera van de NVAO is het vooral aan instellingen zelf om aan te tonen dat ze toe zijn aan de volgende stap. “Het is vooral aan de instellingen om duidelijk te maken dat zij vanuit de interne kwaliteitszorg ook een efficiënt extern kwaliteitszorgsysteem op weten te zetten, zonder de NVAO. Het is aan instellingen om aan te tonen dat ze dat vertrouwen ook verdienen.” 

We zijn al tien jaar bezig met herstel van vertrouwen 

Op het punt van vertrouwen was Roeland Smits van de VH heel somber. “Ik constateer dat het vertrouwen op dit moment maar mondjesmaat aanwezig is. Wat daar de reden voor is, daar kun je naar gissen. Op het moment dat er een besluit moet worden genomen over instellingsaccreditatie, hebben we in de Tweede Kamer met nog steeds heel veel reserve te maken. Dan kun je misschien beter werken aan het vergroten en herstel van dat vertrouwen. Hoewel dat wel lastig is, want daar zijn we al een jaar of tien mee bezig. Toch zie ik dat het vertrouwen niet toeneemt en dat er vastgeroeste stellingen zijn. Ik maak mij daar zorgen over.” 

Dat wantrouwen is volgens Smits ook terug te zien bij het ministerie van OCW, waar men werkt aan een nieuw stelsel voor kwaliteitszorg. Daar hoopt men een parlementaire meerderheid te krijgen voor een nieuw stelsel, maar de prijs daarvoor kan ook te hoog worden. “Dat zie ik ook bij OCW, en dat zeg ik ook op eigen titel. Ze proberen een stelsel te ontwerpen waarbij ze het idee hebben: ‘dat krijgen we misschien door de Tweede Kamer’. Maar dat vereist zoveel waarborgen dat het eigenlijk geen vergroting van de autonomie meer oplevert. Daar maak ik mij zorgen over, want dan zijn wij bij het huidige stelsel misschien wel beter af.”  

Frans van Heest : 


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK