‘Evidence-based onderwijs bestaat niet’

Nieuws | de redactie
5 april 2023 | Denk niet te licht over onderwijswetenschap en onderwijsontwerp; elke methode werkt ergens, geen enkele methode werkt overal. Daarom moeten praktische implicaties altijd gebaseerd zijn op empirische data die wordt ondersteund door de bevindingen van meerdere projecten van verschillende onderzoekers in verschillende omgevingen. Dat benadrukte hoogleraar Jeroen van Merriënboer tijdens zijn afscheid bij de Universiteit Maastricht.
Beeld: Renee Stalmeijer (via Twitter)

“Het is pijnlijk om na veertig jaar onderzoek te moeten concluderen dat we verrassend weinig weten over de manier waarop we het leren in echte en gesimuleerde omgevingen het best kunnen verweven, hoe we instructies moeten aanpassen aan een breed scala aan leerbehoeften, hoe we onderwijstheorie het best met de onderwijspraktijk kunnen verbinden, en hoe we tegelijkertijd generieke en domein-specifieke vaardigheden kunnen aanleren. Naarmate ik meer leerde over onderwijs, werd me steeds duidelijker hoe weinig we begrijpen van onderwijzen en leren.” 

Wie alleen de laatste woorden van de afscheidsrede van hoogleraar Jeroen van Merriënboer bij de Universiteit Maastricht hoorde, zou denken dat zijn verhaal vooral somber klonk. Het tegendeel was waar. Bij het ontwerpen van onderwijs is het juist belangrijk om te weten wat je niet weet, en niet te doen alsof je het wel weet, bleek uit zijn rede. De scheidend hoogleraar deelde de belangrijkste vier inzichten uit zijn tijd als onderzoeker. “Ieder inzicht kostte me zo’n tien jaar.” 

Professionele taken als basis voor leertaken in onderwijs 

Zijn promotieonderzoek naar het programmeren van computers maakte al duidelijk hoe belangrijk het was om het klaslokaal te verbinden met de echte wereld, vertelde Van Merriënboer. “Ik begon mijn onderzoek met het observeren van programmeercursussen bij onderwijsinstellingen. Die waren bijna allemaal gebaseerd op introductieboeken waarin allerlei ‘commands‘ (opdrachten) stonden, waarvan de leraar er twee uitlegde en illustreerde tijdens de les. De volgende les waren nieuwe commands aan de beurt – en dat ging door tot alle commands waren besproken.” 

Na afloop van de cursus was er één groot probleem: de studenten kenden wel allerlei commands, maar wisten niet hoe ze die konden combineren tot een computerprogramma. “Dat probleem noem ik de fragmentatie van onderwijs”, aldus Van Merriënboer. Hij ontwierp daarom een nieuwe cursus, gebaseerd op de activiteiten die professionele programmeurs uitvoerden (fouten in programma’s verbeteren, wijzigingen doorvoeren, en soms nieuwe programma’s schrijven). Zijn cursus, die leertaken baseerde op professionele taken en studenten meteen met echte programma confronteerde, bleek veel effectiever te zijn dan de reeds bestaande cursussen.  

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

De wekelijkse nieuwsbrief is nog korte tijd gratis te ontvangen. De voorwaarden vindt u hier.

“De verbinding tussen onderwijs en de echte wereld is fundamenteel voor elk soort onderwijs”, zei Van Merriënboer. Als goed voorbeeld noemde hij duaal onderwijs, waarbij onderwijs op school en een werkplek bij een bedrijf in één onderwijsprogramma worden gecombineerd. Zo’n aanpak maakt een ‘spiraal-curriculum’ mogelijk, waarbij studenten simpele handelingen eerst oefenen in simulaties op school, en ze daarna oefenen in de praktijk. Die opzet kan met steeds moeilijkere handelingen worden herhaald. 

“Bij voorkeur beïnvloeden leren binnen een school en leren in de uitvoeringspraktijk elkaar. Een wederkerigheid tussen die twee zal de kennisoverdracht verbeteren”, aldus Van Merriënboer. 

Ondersteuning aanpassen aan student

Een handeling uitvoeren zegt nog niet dat je iets leert. Daarvoor is ondersteuning nodig, bijvoorbeeld middels theoretische instructie of ‘worked examples‘, waarbij een docent of begeleider iets voordoet. Zulke ‘worked examples’ dragen echter niet voor iedereen bij aan het leren, vertelde Van Merriënboer. Zijn onderzoek leverde zelfs tegenstrijdige bevindingen op. “Dat zijn heel belangrijke stapjes in de wetenschap; dan ga je op zoek naar nieuwe mogelijkheden en verklaringen.” 

In de maand april doet ScienceGuide onderzoek naar de ervaringen met en opvattingen over het Erkennen en Waarderen-programma. Alle wetenschappers van universiteiten en kennisinstellingen worden uitgenodigd de enquête in te vullen. Klik hier voor de enquête (en hier voor de Engelstalige versie).

Zo bleek dat ‘worked examples’ wel goed werken voor studenten met weinig voorkennis, en juist niet goed voor studenten met veel voorkennis – het zogeheten ‘expertise reversal effect‘. De effectiviteit van ondersteuning hangt dus af van voorkennis bij studenten, leerdoelen en leeromstandigheden. Dat betekent dat de effectiviteit van instructies op den duur verandert. “Als we lesgeven aan studenten met weinig voorkennis, moeten we na verloop van tijd instructies gaan gebruiken die geschikt zijn voor studenten met meer voorkennis. Hoe meer studenten leren, hoe minder ondersteuning we moeten bieden – niet te veel, maar ook niet te weinig.” 

Gaten in kennis over ondersteuning bij leerbehoeften student 

Goede ondersteuning is aangepast aan een homogene groep studenten of, bij voorkeur, zelfs op individuele studenten, aldus Van Merriënboer. Daar gapen echter gaten in de kennis. Dat individuele instructie zoveel verschillende namen en categorieën heeft, lijkt soms gevolg van een gebrek aan theoretische voortuitgang rond de vraag hoe individuele leerbehoeften kunnen worden voldaan, zei de scheidend hoogleraar. 

“We moeten enerzijds blootleggen wat relevante behoeften zijn en hoe die gemeten kunnen worden. Lange tijd hebben we ons daarbij gericht op gaten in kennis, maar inmiddels wordt duidelijk dat behoeften op het gebied van stress, emotie en motivatie net zo belangrijk zijn. Anderzijds moeten we ontdekken hoe het soort en de mate van ondersteuning moet veranderen als reactie op leerbehoeften. Kennis op dat gebied is schaars; we weten vooral hoe we moeten reageren op studenten die fouten maken, en veel minder over reacties op leerbehoeften buiten het cognitieve domein.” 

Evidence-based onderwijs is gevaarlijke simplificatie 

Het moge duidelijk zijn dat onderwijsonderzoek enorm complex kan zijn, aldus Van Merriënboer. Verschillende onderzoeksparadigma’s en omstandigheden leiden tot verschillende bevindingen. “Er zijn dus geen onderwijsmethoden die wel of niet werken. Alles werkt ergens, niets werkt overal. We weten alleen dat specifieke methoden werken voor specifieke studenten met specifieke leerdoelen.” 

Dat is nog eens iets anders dan het populaire evidence-based education. “Dat gaat wél uit van goede of slechte methoden, en zegt dat we alleen methoden met een gebleken effectiviteit moeten gebruiken.” Het ontwerpen van effectief onderwijs kan niet leunen op het verzamelen van bewijs voor de effectiviteit van specifieke methoden. “Dat vind ik een gevaarlijke simplificatie – alleen al omdat de effectiviteit van methoden per context sterk kan verschillen.”  

Onderwijsontwerp baseren op wetenschappelijke theorie 

De term ‘evidence’ kan nuttig zijn voor wiskundigen of andere wetenschappers, in de onderwijswetenschap is het een nutteloos begrip, aldus Van Merriënboer. Wat moeten onderwijswetenschappers dan doen? “Testen in hoeverre ons begrip van onderwijs- en leerprocessen in lijn is met onze empirische observaties. Is het dat, dan hebben we empirische steun voor ons begrip. Is het dat niet, dan moeten we ons begrip herzien.”  

De term evidence-based education doet vermoeden dat het ontwerpen van onderwijs gelijkstaat aan de simpele taak van het selecteren van effectieve methoden. Onderwijsontwerp is juist complex, aldus Van Merriënboer. “Idealiter is de kennis de we gebruiken in het onderwijs gebaseerd op empirische data, en heeft het dus de vorm van een wetenschappelijke theorie. Die zegt niet welke methoden effectief zijn, maar legt uit hoe en wanneer methoden wel of niet werken, en hoe ze interacteren.” 

Eén onderzoek biedt daarom niet genoeg grond voor veranderingen in de praktijk. “Praktische implicaties moeten altijd gebaseerd zijn op empirische data die wordt ondersteund door de bevindingen van meerdere projecten van verschillende onderzoekers in verschillende omgevingen.” 

Generieke vaardigheden leer je niet op zichzelf 

Het onderwijzen van domeinspecifieke vaardigheden wordt minder belangrijk en het onderwijzen van generieke vaardigheden belangrijker, zo luidt de heersende opvatting. Met generieke vaardigheden zouden studenten zelf de nieuwe kennis kunnen aanleren die in de toekomst belangrijk is. 

Dat is wensdenken, zei Van Merriënboer. “Het is belangrijk om studenten generieke vaardigheden te leren, maar die leer je alleen bínnen een specifiek domein. Het aanleren van domeinspecifieke vaardigheden is daarbij onvervangbaar.” De hoogleraar nam burgerschapsvaardigheden als voorbeeld. “Mijns inziens kun je die niet aanleren door het tot een aparte cursus te maken. Als je wilt dat studenten niet alleen weten wat die vaardigheden zijn, maar ze ook daadwerkelijk ontwikkelen, moet je ze volledig verweven met andere vakken, bijvoorbeeld geschiedenis of aardrijkskunde.” 

Wie studenten wil leren functioneren in een snelveranderende wereld, moet hun inderdaad generieke vaardigheden zoals geletterdheid en oplossend vermogen aanleren. Die kunnen echter alleen worden aangeleerd als studenten al voldoende domeinspecifieke vaardigheden hebben, benadrukte Van Merriënboer.  


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK