Het excellentiebeleid heeft zijn langste tijd gehad

Nieuws | door Sicco de Knecht
31 oktober 2018 | Dertig jaar excellentiebeleid heeft in grote lijnen precies gedaan waar het op gericht was, maar de nadelige gevolgen zijn niet van de lucht. “Het systeem van budgetverdeling kost veel tijd, geld en energie, de fixatie op excellent onderzoek gaat ten koste van onderwijs en kennisoverdracht, en de ervaren werkdruk dreigt daardoor de pan uit te rijzen” Dat stelt het Rathenau Instituut in een rapport dat vandaag verschijnt.
Standbeeld van Spinoza in Den Haag – Foto: Ferdi de Gier

Het excellentiebeleid in Nederland kent een lange geschiedenis. Deze voert terug op een wens van oud-minister Wim Deetman (CDA) om wetenschapsinspanningen meer te concentreren, en deze selectiever te financieren. Nu, zo’n dertig jaar nadat het excellentiebeleid is ingezet, heeft het zijn beste tijd gehad, zo stelt het Rathenau Instituut vandaag in het rapport Excellent is niet gewoon.

Onder excellentiebeleid rekenen de onderzoekers alle instrumenten die erop gericht zijn deze concentratie en selectie te bewerkstelligen. Zo worden de Vernieuwingsimpuls, diens voorloper PIONIER en de ERC-beurzen tot het excellentiebeleid gerekend, maar ook de Spinozaprijs en de Academieprijzen.

Deze instrumenten hadden allen het expliciete doel om excellentie te bevorderen. Volgens de onderzoekers is die excellentie inmiddels verengd tot een zeer beperkt beeld waar individuele onderzoekers – allemaal – aan moeten voldoen om mee te kunnen draaien in de academie. “Het streven naar excellentie in onderzoek is tot algemene norm geworden aan de universiteit: excellent is het nieuwe normaal.”

Excellentiebeleid en hoge werkdruk

Er moet iets veranderen aan het wetenschapsbeleid, zo stelt het Rathenau Instituut onomwonden in de nieuwe publicatie. “Het beleid gericht op excellentie loopt tegen een aantal grenzen aan, die tot uitdrukking komen in hoge kosten van het systeem van budgetverdeling (transactiekosten), lage honoreringspercentages, hoge werkdruk voor onderzoekers en lage arbeidszekerheid.”

De onderzoekers baseren zich op interviews met tientallen vakgroepleiders, op eerder (eigen) onderzoek en andere geluiden uit de sector. Het leggen van de relatie tussen excellentiebeleid en werkdruk is niet onbekend, maar de directe koppeling legt het Rathenau hier onomwonden. “Zelfs al is hoge werkdruk aan universiteiten niet alleen toe te schrijven aan de stimulering van ‘excellent onderzoek’, toch roept dit rapport de vraag op of de competitiedruk niet te hoog is geworden.”

Wat komt er in de Wetenschapsbrief van de minister?

Het excellentiebeleid heeft volgens de onderzoekers een academische cultuur geschapen waarin individuele excellentie centraal staat. Die excellentie wordt vastgesteld op basis van competitie en selecteert op een te nauw profiel van de onderzoeker. Bovendien wordt dat systeem steeds duurder en tijdrovender; voor instellingen en voor individuen.

Geld betekent autonomie

Excellentie is een verkeerde standaard zo stelt het Rathenau, maar het is wel de standaard die veel instellingen hanteren. “Dit leidt tot de selectie van steeds eenzelfde type onderzoeker. Dat is de voortreffelijke onderzoeker, die uitstekend het eigen onderzoek weet te ‘verkopen’, zowel in tijdschriften als aan selectiecommissies, en daarmee prima het eigen onderzoek kan financieren. Andere belangrijke vaardigheden en kwaliteiten verdwijnen naar de achtergrond; diversiteit neemt af.”

Alhoewel subsidieverstrekkers zichzelf vaak expliciet niet willen bemoeien met het aannamebeleid van instellingen is de externe financiering veel te bepalend geworden volgens de geïnterviewde groepsleiders. Zij voelen niet meer de ruimte om zelf te bepalen wie aangenomen wordt. “Die zeggenschap ligt formeel bij de faculteit of departement, maar gevoelsmatig ligt een belangrijk deel van die invloed ook bij de externe financiers van onderzoek.”

“Meer autonomie ontlenen excellente onderzoeksgroepen enerzijds aan het beschikken over eigen, voor de groep geoormerkte onderzoeksmiddelen, en anderzijds aan de status die erkende excellentie in de academische wereld met zich meebrengt.” Kort gezegd laten instellingsbesturen de wetenschappers met veel extern geld min of meer met rust.

Alhoewel instellingsbesturen wel proberen succesvolle vakgroepen mee te laten bewegen met het instellingsplan, maar als het puntje bij het paaltje komt geeft extern geld veel autonomie. Of zoals een van de groepsleiders het stelde: “Als een voetballer raak schiet, dan is het moeilijk om te zeggen dat hij het strategisch niet goed gedaan heeft.”

Ongelijke verdeling middelen

Het doel van het excellentiebeleid – om enkele voorstellen of onderzoekers door het excellentiebeleid meer ontwikkelingsruimte te geven – is dan ook voorbijgeschoten. In feite zijn er twee groepen wetenschappers ontstaan: wetenschappers die steeds meer excellentiebeurzen binnenhalen, en zij die het niet eens meer proberen. “Er is sprake van zelfselectie: een klein deel van de onderzoekers die een aanvraag zou kunnen indienen, doet dat ook daadwerkelijk.”

Zo’n 65-90% van de onderzoekers in Nederland die een Veni aan mogen vragen zien hiervan af. “Voor de Vidi- en Vici-beurzen liggen die percentages tussen de 90% en 99%.” Subsidieverstrekkers zijn bovendien eerder geneigd om excellentiesubsidie toe te kennen aan eerdere ontvangers van beurzen. Dit effect, dat eerder al werd beschreven door UvA-onderzoeker Thijs Bol, kan het Rathenau ook bevestigen vanuit eigen cijfers.

Deze sterke concentratie van middelen is niet beperkt tot individuele vakgroepen maar doet zich, na correctie op grootte, ook voor op het niveau van instellingen. “Het algemene patroon over deze periode is dat de brede, algemene universiteiten veel excellentiesubsidies ontvangen. De technische universiteiten zitten rond het gemiddelde en de overige gespecialiseerde universiteiten ontvangen relatief het minst.“

Geld verdelen is een dure zaak

De toewijzing van onderzoeksgeld door middel van competitie wordt volgens het Rathenau steeds duurder en tijdrovender. En niet alleen het organiseren van de competitie loopt in de cijfers. “Naarmate meer onderzoekers meedingen naar dezelfde middelen en honoreringspercentages dalen, verslechtert de verhouding tussen de transactiekosten en de omvang van de middelen die daadwerkelijk naar onderzoek gaan ook de vele transities die onderzoeksgroepen.”

Daarnaast verdoen commissies hun tijd dus aan het verdelen van beurzen op basis van arbitraire verschillen. “De kwaliteitsverschillen tussen veel aanvragen zijn zo klein, dat toeval en geluk belangrijke factoren worden bij de toewijzing van subsidies.” Lang niet alle commissies hebben de kennis en expertise in huis om voorstellen werkelijk op waarde te schatten. “Dat heeft geleid tot een terugvallen op min of meer uniforme maatstaven als publicatie- en citatie-indices voor de beoordeling van individuele wetenschappers, en op checklijsten en puntensystemen voor de beoordeling van onderzoeksvoorstellen.”

Dit terugvallen is lang niet altijd expliciet, zo vertellen de groepsleiders, maar het speelt altijd mee op de achtergrond. Grote slachtoffers van dit beleid zijn de typen onderzoek die niet binnen de dominante invulling van excellentie vallen: interdisciplinair onderzoek, weinig gangbaar (niet-mainstream), interactief en individueel onderzoek.

Dat is bittere ironie aangezien het excellentiebeleid onder meer als doel had om ruimte te creëren voor vernieuwende initiatieven. Dat terwijl aanvragers doorgaans relatief conservatieve en weinig risicovolle voorstellen indienen. “Een ander punt van zorg is volgens NWO dat relatief veel projecten gehonoreerd worden die met redelijke zekerheid tot resultaten zullen leiden. Dat gaat ten koste van echt innovatieve – en dus risicovolle – projecten.”

Sturen op échte excellentie

Als toekomstperspectieven schetst het Rathenau drie opties, waarbij ze aangeven dat doorgaan op dezelfde weg als optie eigenlijk niet reëel is. De alternatieven zijn om excellentie ook écht exceptioneel te maken, of door de definitie van excellentie sterk te differentiëren. Beiden vragen naast forse beleidswijzigingen ook een omvattende omslag in het denken, maar dat dit kan dat blijkt uit de afgelopen dertig jaar.

Wanneer de huidige definitie van excellentie behouden blijft raadt het Rathenau aan deze te beperken tot wat écht excellent is. Dit vraagt van universiteiten om te sturen op ‘degelijk wetenschappelijk onderzoek’: degelijk is goed en excellent is echt exceptioneel – en dus niet de norm waaraan eenieder moet voldoen.” Ook betekent dit dat financiers hun excellentieprogramma’s een echt exclusief karakter geven.

Dat laatste kan bijvoorbeeld door de hoogte van de beurzen juist te verlagen, deze meer af te stemmen op de noodzaak van individuele disciplines en door te stoppen de beurzenprogramma’s als vervanger voor het personeelsbeleid te zien. “Stimuleer alleen uitzonderlijk talent om mee te dingen naar de individuele beurzen van Vernieuwingsimpuls en ERC. Het idee dat een succesvolle aanvraag een generieke rite de passage voor een academische carrière is, verdient ontkracht te worden.”

Bij de route waarbij excellent een meerledig begrip wordt is er eveneens werk aan de winkel stellen de onderzoekers. “Maak het predicaat excellent niet alleen van toepassing op uitstekend fundamenteel onderzoek dat in toptijdschriften terechtkomt, maar ook op uitstekend onderwijs, bijzondere samenwerkingsvormen, exceptionele valorisatieactiviteiten, en dergelijke.”

Voorbeelden van hoe dat kan zijn er te over stellen de onderzoekers. “Diverse initiatieven helpen daarbij, zoals The San Francisco Declaration on Research Assessment (DORA), The Leiden Manifesto for Research Metrics (Hicks et al., 2015), Quality and Relevance in the Humanities (QRiH), nieuwe manieren van evaluatie aan het UMC Utrecht en het in 2015 aangepaste Standaard Evaluatie Protocol, waarin ‘productie’ geen afzonderlijk evaluatiecriterium meer is.”

Over het Standaard Evaluatie Protocol van het UMC Utrecht

Op deze manier wordt het ook mogelijk om het ondergeschoven kindje van excellentie: onderwijs, eindelijk weer eens te gaan waarderen. “Een optie is om bij de toekenning van een Vernieuwingsimpuls-beurs te eisen dat de onderzoekers een significant deel van hun tijd besteden aan onderwijs, en zich juist niet ‘uitkopen’.” Ook NWO en andere financiers zouden de onderwijsinzet mee kunnen nemen in hun beoordeling van onderzoekers en voorstellen.

“Bij het karakter van de opgaven in de NWA zou sturen op excellentie zoals dat bij de Vernieuwingsimpuls gebeurt niet passen.” In de Nationale Wetenschaps Agenda zien de onderzoekers echter wel een uitgelezen mogelijkheid excellentie opnieuw te definiëren. “Een herbezinning op het begrip zou volgens hen kunnen helpen de balans tussen de taken van de universiteit en individuele academici te herstellen.


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK