Eerstegeneratiestudent komt niet toe aan bestuurswerk en honorsprogramma

Nieuws | de redactie
23 juni 2021 | Eerstegeneratiestudenten vallen vaker uit, krijgen minder geld van hun ouders en werken daarom vaker naast hun studie, blijkt uit onderzoek van ResearchNed. Ook blijken studenten vaker een positieve dan een negatieve invloed van het bsa op hun studiegedrag te ervaren. Zo lang de bsa-norm niet te hoog is, wordt het bsa zelfs als een voordeel gezien door studenten die een studiekeuze maken.
Eerstejaars studenten van de Rijksuniversiteit Groningen. ©UG, Beeld: Merel Weijer.

Ruim twintig procent van de hbo-studenten en een kwart van de wo-studenten verwacht studievertraging op te lopen vanwege de coronacrisis, blijk uit de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2020-2021, die ResearchNed opstelde in opdracht van het ministerie van OCW. Op basis van bestaande registers en enquêteresultaten onderzocht ResearchNed hoe het gaat met eerstegeneratiestudenten, de studiekeuze en -voortgang van studenten, en hun ervaringen met het bsa.

Eerstegeneratiestudenten vallen vaker uit 

Eerstegeneratiestudenten zijn studenten wiens ouders geen opleiding in het hoger onderwijs hebben gevolgd. Deze studenten stromen even vaak als studenten met hoger opgeleide ouders vanuit de havo en het vwo door naar het hoger onderwijs, blijkt uit de Monitor. Wel zijn studenten met hoger opgeleide ouders beter vertegenwoordigd op de universiteit; daar heeft de helft van de studenten een Nederlandse achtergrond en hoger opgeleide ouders die in de twee hoogste inkomensgroepen vallen. Daarnaast vallen eerstegeneratiestudenten in zowel het hbo als het wo vaker uit dan hun medestudenten met hoger opgeleide ouders.   

Ook de financiële situatie van eerstegeneratiestudenten verschilt met die van studenten met hoger opgeleide ouders. Eerstegeneratiestudenten ontvangen namelijk een lagere ouderbijdrage en lenen minder; als ze lenen, is dat vanwege de ontoereikendheid van de ouderbijdrage. Als studenten met hoger opgeleide ouders lenen, is dat juist vaker omdat ze niet of minder willen werken.  

Het verbaast daarom niet dat eerstegeneratiestudenten vaker werken naast hun studie en meer geld uit hun werk en een aanvullende beurs halen dan studenten met hoger opgeleide ouders. Daarentegen doen eerstegeneratiestudenten minder vaak bestuurswerk, volgen zij minder vaak een excellentieprogramma en doen ze minder vaak een studie in een andere taal.

Student met Nederlandse achtergrond kiest vaker vanuit interesse 

Eerstegeneratiestudenten maken minder vaak een bewuste studiekeuze dan studenten met hoogopgeleide ouders, is in de Monitor te lezen. Eerstegeneratiestudenten baseren hun keuze vaker op het beroepsperspectief van een opleiding dan studenten met hoger opgeleide ouders, die juist meer waarde hechten aan de inhoud van de opleiding.  

Eenzelfde verschil is zichtbaar tussen studenten met een Nederlandse achtergrond en studenten met een niet-westerse achtergrond. Studenten met een Nederlandse achtergrond vinden namelijk vaker dat ze een bewuste studiekeuze hebben gemaakt waarbij ze zich lieten leiden door inhoudelijke interesses, terwijl studenten met een niet-westerse achtergrond zich in hun studiekeuze voornamelijk laten leiden door het beroepsperspectief van een opleiding. Ook blijken studenten met een niet-westerse achtergrond standvastiger in hun studiekeuze; zij vallen namelijk minder vaak uit en wisselen minder vaak van opleiding dan studenten met een Nederlandse achtergrond.

Minder bewuste studiekeuze leidt vaker tot uitval 

Ook tussen studenten met een bovenmodaal ouderinkomen en studenten met een lager dan modaal ouderinkomen is een verschil in studiekeuze te zien. De eerste groep denkt daarover namelijk vaker bewust na dan de tweede groep. 

Zeventig procent van de ho-studenten geeft aan hun studie weloverwogen te hebben gekozen, is in het rapport te lezen. Uit eerder onderzoek van het CBS bleek overigens dat studenten na de invoering van het leenstelsel niet bewuster voor hun studie kozen. ResearchNed meldt dan ook dat studenten die uitvallen minder welbewust hun studiekeuze hebben gemaakt en bij de start van de studie een minder sterke binding of match met hun opleiding ervaren. Ook studenten die in de studiekeuzecheck een negatief of twijfeladvies krijgen, vallen vaker uit. 

Vaker studieachterstand bij studenten met migratie-achtergrond 

Over studenten met een niet-westerse migratie-achtergrond worden niet alleen verschillen wat betreft hun studiekeuze gerapporteerd. Zij blijken, in vergelijking met studenten met een Nederlandse achtergrond, minder vaak door te stromen naar een master. Op de universiteit is dat verschil in doorstroom tussen studenten met een niet-westerse migratie-achtergrond en studenten met een Nederlandse achtergrond zelfs tien procentpunt (respectievelijk 65 procent en 75 procent). 

Meld u hier aan de ScienceGuide Nieuwsbrief

 

Ook geven studenten met een niet-westerse migratie-achtergrond vaker aan een studieachterstand te hebben dan studenten zonder deze achtergrond, meldt ResearchNed. Hoewel studenten met een niet-westerse migratie-achtergrond gemiddeld twee uur meer per week aan hun studie besteden, zijn hun studievoortgang en bachelorrendementen iets lager dan die van studenten zonder migratie-achtergrond. 

Hoge bsa-norm weegt als nadeel in studiekeuze 

Hoewel niet duidelijk is hoeveel hoger onderwijsinstellingen in studiejaar 2019-2020 een bsa hebben gebruikt, zijn ook de ervaringen van studenten met het bindend studieadvies (bsa) geïnventariseerd. Daaruit bleek dat studenten minder tevreden zijn over het bsa en de voorlichting daaromtrent dan een jaar eerder. Waar toen 46 procent van de studenten tevreden was over de informatievoorziening rondom het bsa, was dat nu 40 procent.  

Tevens blijkt uit het onderzoek van ResearchNed dat studenten van opleidingen zonder bsa of met een lage bsa-norm (50 studiepunten of minder) het bsa vaker als voordeel dan als nadeel zien bij hun studiekeuze. Bij opleidingen met een hoge bsa-norm (50 tot 60 studiepunten) wordt het bsa juist vaker als nadeel ervaren in de studiekeuze. 

Studenten ervaren vaker positieve dan negatieve invloed van bsa 

Dat betekent echter niet dat alle studenten met een hoog bsa dit als nadeel zien. Als studenten te maken hebben met een bsa tussen de vijftig en de 59 studiepunten, is het gedeelte dat dit als een nadeel ziet even groot als het gedeelte dat dit als een nadeel ziet. Datzelfde geldt voor hbo-studenten die te maken hebben met een norm van zestig studiepunten, meldt ResearchNed, terwijl wo-studenten met een dergelijk bsa dit wel vaker als een nadeel ervaren.  

Ook ervaart 37 procent van de hbo-studenten en 45 procent van de wo-studenten in alle bovengenoemde normgroepen een positieve invloed van het bsa op hun studiegedrag. Daartegenover staat dat het bsa bij vijf procent van de hbo-studenten en 12 procent van de wo-studenten juist zorgt voor meer negatieve gevolgen zoals stress. Daarnaast blijkt dat wo-studenten vaker negatieve gevolgen van het bsa ervaren dan hbo-studenten.  

Bijbaan kan goed zijn voor studievoortgang 

Uit het rapport van ResearchNed blijkt verder dat bachelor-studenten ongeveer 36 uur per week aan hun studie besteden. Daarnaast werkt zeventig procent van de voltijd bachelor-studenten naast de studie, met een gemiddelde van dertien uur per week

Zolang het werken naast de studie niet te veel tijd in beslag neemt, lijkt het een positieve invloed te hebben op de studievoortgang. De studievoortgang van studenten die niet werken naast hun studie is namelijk lager dan de voortgang van studenten met een baan van minder dan tien uur per week. Meer werk lijkt echter zand in de motor van de studievoortgang te zijn; bij studenten die meer dan zestien uur per week werken is die namelijk het laagst.  


«
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
ScienceGuide is bij wet verplicht je toestemming te vragen voor het gebruik van cookies.
Lees hier over ons cookiebeleid en klik op OK om akkoord te gaan
OK